10. dat gedaagde haar bovenomschreven rechtsplicht echter ver waarloost en daarbij klaarblijkelijk handelt in opdracht van den Nederlandschen Bioscoopbond, die aan al zijn leden heeft verboden met eischeres in contractueele relatie te treden voor het verkrijgen van toestemming tot het in het openbaar ten gehoore brengen van door eischeres beschermde muziekwerken; 11dat er op grond van een en ander een dreiging bestaat, dat ook in de naaste toekomst gedaagde eischeres' voormelde belangen zal krenken; 12. dat het belang van eischeres een onverwijlde voorziening bij voorraad van den President in kort geding vordert, waarbij aan gedaagde wordt bevolen bij de vertooning van geluidsfilms in haar theaters de aan eischeres toevertrouwde muziekauteursrechten vol komen te respecteeren, opdat aldus in de naaste toekomst de drei gende aantasting van eischeres' repertoire worde afgewend; 13. dat dit belang van eischeres bij een onverwijlde voorziening bij voorraad ook aanwezig is omdat het bedrijf van eischeres is geraakt in een noodtoestand, doordat alle bioscopen in ons land zonder uitzondering en in georganiseerd overleg reeds van 1 Januari 1934 af de aan eischeres ter verdediging en exploitatie toevertrouw de muziekauteursrechten voorbijzien; en op die gronden heeft doen concludeeren dat het Ons moge behagen bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, niettegenstaande verzet of hooger beroep en op de minuut: Ie. gedaagde op te dragen te verhinderen, dat in de door haar geëxploiteerd wordende bioscooptheaters, het „City Theater" aan de Veenestraat 25 te 's-Gravenhage, de Cinema ,,Odeon" aan de Heerengracht 13 te 's-Gravenhage, het „Flora Theater" aan de Wagenstraat 7981 te 's-Gravenhage, het „City Theater" aan het Kleine Gartmanplantsoen 1325 te Amsterdam en het Theater „Lumière" aan den Coolsingel 83 te Rotterdam, met behulp van een installatie of installaties, geschikt om muziek langs mechanischen weg ten gehoore te brengen door middel van geluidsfilm, gramo- foonplaat of ander daartoe geschikt voorwerp muziekwerken in het openbaar worden uitgevoerd, welke tot het repertoire van eischeres behooren en waarvoor dus toestemming van eischeres noodig is; 2e. gedaagde te veroordeelen om voor iedere voorstelling, waarin het sub Ie genoemde verbod wordt overtreden, aan eischeres te betalen een dwangsom van 10.000. een en ander met veroordeeling van gedaagde in de kosten van dit geding. 119

Historie Film- en Bioscoopbranche

Jaarverslagen | 1938 | | pagina 118