Overwegende dat de zaak mondeling is toegelicht voor eischeres door Mr. J. Heintz, advocaat te Amsterdam en voor gedaagde door haar procureur, waarna de uitspraak door Ons is bepaald op heden; ten aanzien van het recht; Overwegende dat gedaagde heeft aangevoerd dat de vordering niet spoedeischend is en dat de beslissing, welke gevraagd wordt, is eene beslissing ten principale doch Wij beide excepties verwer pen; de eerste omdat, wat er zij van de juistheid van het standpunt van eischeres dat een dreiging bestaat dat gedaagde in de naaste toekomst de belangen van eischeres zal schaden, de stelling dat het bedrijf van eischeres in een noodtoestand is 'geraakt doordien alle bioscopen in Nederland zonder uitzondering en in georganiseerd overleg reeds van 1 Januari 1934 af de aan eischeres ter verdediging en exploitatie toevertrouwde muziekauteursrechten voorbijzien, een voorziening in kort geding voldoende rechtvaardigt, de tweede om dat uit het geheel van de stellingen van eischeres, gelijk deze in de dagvaarding zijn weergegeven, het voorloopig karakter van de van Ons gevraagde maatregelen genoegzaam volgt; Overwegende wat de zaak zelve betreft: dat als door gedaagde niet betwist geacht mag worden tusschen partijen vast te staan hetgeen is gesteld in de zinsneden 1, 2, 5, 6 en 9 van de dagvaarding; dat bij de lezing van de dagvaarding terstond opvalt, dat eische res niet bepaalde muziek-auteursrechten van met name vermelde componisten of andere rechthebbenden op uitvoeringsauteursrech ten van muziekwerken noemt doch zij gemeend heeft zich te kunnen bepalen tot de geheel algemeene stellingen, dat zij voor het in de zinsnede 2 van de dagvaarding genoemd doel een zeer uitgebreid repertoire van muziekwerken tot hare beschikking heeft, dat dit repertoire is ontstaan op de wijze als in zinsnede 4 aangegeven en dat tot dat repertoire ook behooren muziekwerken welke bij de vertooning van geluidsfilms in het openbaar worden ten gehoore gebracht, aan welke laatste stelling eischeres dan de gevolgtrekking verbindt dat derhalve voor de openbare uitvoering van die muziek werken de toestemming van eischeres is vereischt; dat gedaagde tegen deze opzet van de dagvaarding en tegen die gevolgtrekking terecht bezwaar heeft gemaakt; dat immers eischeres niet, althans niet voldoende, heeft ontkend dat, zooals door gedaagde is betoogd, er geluidsfilms zijn, ten aan zien waarvan het opvoeringsrecht, al behoort de muziek tot het 120

Historie Film- en Bioscoopbranche

Jaarverslagen | 1938 | | pagina 119