BIJLAGE F.
DE WETGEVER HEEFT BIJ DE VAST-
STELLING VAN ART. 7 DER BIO
SCOOPWET, BLIJKENS DE BEWOOR
DINGEN EN DE GESCHIEDENIS,
NIET GEDACHT AAN ADVERTEN
TIES, WELKE TER RECLAME VAN
BEPAALDE FILMVOORSTELLINGEN
IN DE BLADEN WORDEN GE
PLAATST.
BESLISSING VAN GEDEPUTEERDE
STATEN VAN NOORD-HOLLAND.
Gelezen een bezwaarschrift van het Plaatselijk Comité voor de
Katholieke Sociale Actie te Beverwijk, houdende beroep tegen de
beschikking van Burgemeester en Wethouders dier gemeente d.d.
30 November 1937, waarbij, met toepassing van artikel 11 der
Bioscoopwet, de plaatselijke commissie van toezicht gehoord, voor
den tijd van een week is geschorst de vergunning, op 10 April 1928
aan appellant verleend tot het in het openbaar geven van bioscoop
voorstellingen in het W. B. Theater aan de Peperstraat no. 15
aldaar;
Gezien het daaromtrent ingewonnen bericht van Burgemeester
en Wethouders van Beverwijk in hunne uiteenzetting van de
wederzijdsche standpunten;
Overwegende, dat het onderwerpelijke beroepschrift, gedagtee-
kend 29 December 1937, op 30 December per expresse werd ver
zonden en op denzelfden dag ter provinciale griffie werd ontvan
gen, op grond waarvan Burgemeester en Wethouders van Bever
wijk van oordeel zijn, dat, waar het schorsingsbesluit de dagteeke-
ning draagt van 30 November 1937, de in het tweede lid van artikel
13 der Bioscoopwet voorgeschreven beroepstermijn door appellant
niet is in acht genomen;
Overwegende, dat de aangehaalde wetsbepaling aan de belang
hebbenden de bevoegdheid geeft tegen de schorsing of de intrek
king van eene vergunning binnen één maand" in beroep te komen
bij Gedeputeerde Staten;
dat, nu hieromtrent in de Bioscoopwet niets naders is bepaald,
deze termijn van één maand niet mag worden gelijkgesteld met een
150