termijn van 30 dagen, zooals blijkbaar door het gemeentebestuur van Beverwijk wordt gedaan; dat, aangenomen al, dat de beroepstermijn begint te loopen op den dag, waarop het schorsings- of intrekkingsbesluit is gedateerd, (hetgeen aan twijfel onderhevig is, aangezien er reden bestaat om aan te nemen, dat, naar analogie van den aan het slot van het tweede lid van artikel 13 aan Gedeputeerde Staten voorgeschreven termijn voor het nemen van hunne beslissing, t.w. .binnen twee maanden na den dag, waarop de voorziening is gevraagd", beroep openstaat binnen één maand na den dag, waarop het be streden besluit werd genomen), bezwaarlijk kan worden volgehou den, dat in het onderhavige geval de 30ste December geacht zou moeten worden buiten het in de wet voorgeschreven tijdvak van één maand te vallen, zoodat moet worden aangenomen, dat het beroep nog binnen den wettelijken termijn is ingesteld; Overwegende, dat Burgemeester en Wethouders tot de schor sing van de aan appellant verleende vergunning hebben besloten op grond, dat hij op 21 November 1937 niet is nagekomen de inge volge artikel 16, 2, der Bioscoopwet op hem rustende verplichting om bij openbare bioscoopvoorstellingen, bijgewoond door kinderen, te wier aanzien niet voldoende aannemelijk is, dat zij den leeftijd van 14 jaar hebben bereikt, geen films te vertoonen, dan indien en voorzoover de Centrale Commissie voor de Filmkeuring, die voor het vertoonen aan kinderen, jonger dan 14 jaren, toelaatbaar heeft gevonden, zulks terwijl nog geen 5 jaren waren verstreken sedert aan appellant, overeenkomstig artikel 10 der wet eene schriftelijke waarschuwing was gezonden; Overwegende, dat de op 21 November 1937 begane overtreding door appellant, toen hij ingevolge artikel 11, 2e lid, der wet werd gehoord, is erkend, doch dat hij niettemin tegen het schorsings besluit beroep heeft ingesteld en wel op grond, dat de schriftelijke waarschuwing, welke hem ingevolge artikel 10 op 20 November 1935 was gezonden, onrechtmatig was geweest, zoodat Burgemees ter en Wethouders zich niet op die waarschuwing mogen beroepen om te beweren, dat binnen een tijdsverloop van 5 jaren andermaal termen voor toepassing van artikel 10 aanwezig waren; Overwegende, dat de vraag rijst, of Gedeputeerde Staten in hunne beoordeeling van een beroep, ingevolge artikel 10 bij hen ingesteld tegen een besluit tot schorsing van een bioscoopvergun ning, mogen betrekken de rechtmatigheid van de waarschuwing, overeenkomstig artikel 10 aan den vergunninghouder gezonden, in casu die van 20 November 1935, nu van zoodanige waarschuwing geen beroep op hooger gezag openstaat; Overwegende te dien aanzien, dat de waarschuwing, in 1935 aan 151

Historie Film- en Bioscoopbranche

Jaarverslagen | 1938 | | pagina 150