Bioscoopwet en 42 van het Koninklijk Besluit van 22 December 1927 S. 401 heeft geschonden, althans verkeerd heeft toegepast; Gehoord den Advocaat-Generaal Holsteyn, namens den Procu reur-Generaal, in zijne conclusie, daartoe strekkende dat de Hooge Raad: het vonnis der Rechtbank zal vernietigen doch alleen voor zoover daarbij is bevestigd de beslissing van den Kantonrechter dat het bewezen verklaarde niet strafbaar is, en het door den Kan tonrechter gegeven ontslag van rechtsvervolging; en ten principale rechtdoende krachtens artikel 105 van de Wet op de Rechterlijke Organisatie, het door den Kantonrechter gewezen vonnis zal ver nietigen op voormelde punten; het bewezen verklaarde, strafbaar zal verklaren als opleverende de voortgezette overtreding van: eene film doen vertoonen in eene andere samenstelling dan waarin zij door de Centrale Commissie ter vertooning is toegelaten; den ver dachte, thans gerequireerde, deswege strafbaar zal verklaren, en voorts, in aanmerking genomen den aard van de feiten en de om standigheden waaronder deze zijn gepleegd en gezien artikel 42 van het Bioscoopbesluit, artikel 24 van de Bioscoopwet en de artikelen 23 en 56 van het Wetboek van Strafrecht, den verdachte, thans gerequireerde, zal veroordeelen tot eene geldboete van tien gulden, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door hechtenis van vijf dagen; Overwegende, dat bij het in voege als voormeld bevestigd vonnis overeenkomstig de telastlegging is bewezen verklaard, dat gerequi reerde te Rotterdam op 3 Juli 1938 in de bioscooptheaters City en Capitol de film getiteld „Op jacht naar carrière" heeft doen ver toonen met een lengte van 1925 meter, terwijl die film door de Centrale Commissie voor de Filmkeuring ter vertooning was toege laten met een lengte van 2404 meter; Overwegende, dat de Kantonrechter ten aanzien van de vraag, of dit bewezen verklaarde krachtens artikel 42 van voormeld Koninklijk Besluit strafbaar is, heeft overwogen: dat naar zijn oordeel het doen vertoonen van een film op een geringere lengte dan die, waarin zij ter vertooning is toegelaten niet noodzakelijk gelijk te stellen is met het doen vertoone-n van een film in een andere samenstelling, dan waarin zij ter vertooning is toegelaten, daar zeer wel denkbaar is, dat het bij de vertooning doen wegvallen van bepaalde beelden, hetgeen om allerlei redenen gewenscht en zelfs noodig kan zijn, geen andere samenstelling van de film teweegbrengt, immers de film ook nadat daaruit bepaalde gedeelten zijn verwijderd, dezelfde compositie kan blijven vertoonen en dus in karakter geheel dezelfde kan zijn gebleven, waaraan niet afdoet, dat ook het tegendeel denkbaar is; dat bij deze opvatting het bewezen verklaarde een overtreding 110

Historie Film- en Bioscoopbranche

Jaarverslagen | 1939 | | pagina 109