BIJLAGE C
DE GELUIDSFILM VORMT ALS
KUNSTWERK IN ZIJN GEHEEL EEN
ONDEELBARE EENHEID. ZIJ MOET
DIENTENGEVOLGE WORDEN BE
SCHOUWD ALS EEN WERK IN DEN
ZIN VAN ARTIKEL 6 DER AUTEURS
WET, HETWELK ALLE MEDEWER
KERS, OOK VOORZOOVER ZIJ
SCHEPPENDEN ARBEID VERRICH
TEN, SAMEN TOT STAND BRENGEN
NAAR HET ONTWERP EN ONDER
LEIDING EN TOEZICHT VAN DEN
MAKER VAN DE FILM. DEZE OPVAT
TING IMPLICEERT, DAT HET AU
TEURSRECHT VAN DEN MAKER VAN
DE FILM IS: HET AUTEURSRECHT
BEDOELD IN ARTIKEL 6 DER
AUTEURSWET, HETGEEN UITSLUIT,
DAT DE COMPONIST DER FILMMU
ZIEK EEN AFZONDERLIJK AUTEURS
RECHT KAN DOEN GELDEN.
HET GERECHTSHOF TE AMSTERDAM, Derde Kamer,
heeft het navolgende arrest gewezen in de zaak van:
De rechtspersoonlijkheid bezittende Vereeniging Het Bureau
voor Muziek-Auteursrecht Bunia, gevestigd en kantoorhoudende
te Amsterdam,
appellante bij exploit van dagvaarding in hooger beroep vaa den
deurwaarder D. Schroor te Utrecht, d.d. 8 Juli 1939, verschijnende
bij den Procureur Mr, J. Heintz,
tegen
De Naamlooze Vennootschap „Jogchems Theaters N.V.", ge
vestigd te Amersfoort.
geïntimeerde bij gemeld exploit, verschijnende bij den Procureur
Mr. Ch. J. F, Karsten;
118
