dat de rechtsmaatregelen, die bij overtreding van eens anders auteursrecht bestaan, zijn te vinden in en beperkt tot die, genoemd in artikel 28 en Hoofdstuk II der Auteurswet 1912, zijnde door of op initiatief, althans door bemiddeling van de Buma in de laatste jaren getracht geworden bijna al die rechtsmaatregelen in Neder land toe te passen ter zake van gepretendeerde overtreding door bioscoop-exploitanten van gepretendeerd auteursrecht op muziek in geluidsfilms van een componist of diens rechtverkrijgenden, zonder dat zulks tot op heden tot eenig ander resultaat heeft geleid, dan tot vonnissen of arresten, waarbij die rechtsmaatregelen te dezer zake niet van toepassing zijn geoordeeld, alsmede tot hangende proces sen, waarin nog geen eindbeslissing gewezen is; dat de geïntimeerde het recht tot vertooning in haar theaters te Amersfoort van de film ,,Fire over England" heeft verworven van de „Loet C. Barnstijn's Film Distributie N.V." te 's-Graven- hage, welke het recht tot vertooning der film voor geheel Neder land heeft verworven van de United Artists te Londen, welke dat recht voor Europa heeft verworven van den maker van die film, den producer; dat het auteursrecht ter zake van die film moet worden beoor deeld naar Nederlandsch recht; dat de muziek voor die film door den componist Richard Addin- sell is vervaardigd in dienst van den producer van die film (artikel 7 der Auteurswet 1912); dat althans die geluidsfilm, t.w. het beeld, de handeling, het ge sproken woord, de muziek, de mise-en-scène, de architectuur, de decors, enz., die tezamen één enkel kunstwerk uitmaken, in één geheel en onafscheidelijk, is tot stand gebracht naar het ontwerp van den producer en onder diens leiding en toezicht, althans onder de leiding en het toezicht van daartoe door den producer aan- gestelden (artikel 6 der Auteurswet 1912); dat een geluidsfilm niet is een verzamelwerk iri den zin. van artikel 5 der Auteurswet 1912, maar, al ware zulks wel het geval, ingevolge dat artikel aan den producer het zelfstandig en eigen recht toekomt tot vertooning in het openbaar van de geluidsfilm dus met inbegrip van het bij en door die vertooning gelijktijdig ten gehoore brengen van de muziek zonder dat daarvoor de toe stemming van den maker van eenig deel van de film (beelden, de gesproken woorden, de muziek, de architectuur, de mise-en-scène, de decors, enz.) noodig is, mits de producer, als maker van het verzamelwerk op rechtmatige wijze dit verzamelwerk tot stand heeft gebracht, zonder daarbij inbreuk te hebben gemaakt op de 123

Historie Film- en Bioscoopbranche

Jaarverslagen | 1939 | | pagina 122