schikken, aangezien aan zulk een nieuw filmverhuurkantoor geen
enkele behoefte bestond en de vestiging daarvan bovendien zou
leiden tot vergrooting van het aantal in Nederland geimporteerde
films, daar het filmverhuurkantoor, dat zich tot dusver met de
exploitatie der films van requestrante had bezig gehouden, na het
verlies van deze exploitatie ongetwijfeld de exploitatie van andere
films ter hand zou moeten gaan nemen. Hierdoor zou het reeds te
groote aantal filmverhuurkantoren, evenals het te groote aanbod
van films, op ongewenschte wijze worden uitgebreid.
De beteekenis van deze beslissing ligt vooral mede hierin, dat
het Hoofdbestuur daarmede den drang heeft gestuit van bepaalde
buitenlandsche ondernemingen, om in Nederland filialen te vestigen
met uitschakeling van Nederlandsche huizen. Er lag dus een vader-
landsch motief ten grondslag aan deze beslissing; zij beschermde
het specifiek Nederlandsche, zelfstandige filmverhuurkantoor. Het
is diep treurig te moeten vermelden, dat een deel van de pers dit
streven van het Hoofdbestuur heeft bemoeilijkt door allerlei onnoo-
dige en eenzijdige publicaties, in stede van dit streven, waarmee
Nederlandsche belangen werden gediend, loyaal te steunen.
Bij een andere aanvrage van een hier te lande gevestigde neder
zetting eener buitenlandsche productiemaatschappij om toestemming
tot het in circulatie brengen van een buitenlandsch filmjournaal
had het lid in kwestie allereerst de exceptie opgeworpen, dat het
daartoe krachtens het toen nog geldende Overgangsbesluit van
1 Februari 1937 geen toestemming van het Hoofdbestuur noodig
had. Het Hoofdbestuur nam hiertegenover echter het standpunt in,
dat de desbetreffende bepalingen van het Overgangsbesluit volledig
aansluiten bij die van het Nieuwe Leden- en -Zakenbesluit, dat
als de basis van eerstgenoemd besluit beschouwd moest worden.
Leden van den Bond, die een filmverhuurkantoor in gewonen zin
exploiteeren en zich voor 1 Januari 1935 niet met de distributie
van filmjournaals hebben beziggehouden, mochten op grond daarvan
geen filmjournaal in circulatie brengen, d.w.z. geen filmverhuur
kantoor in engeren zin gaan exploiteeren, zonder dat de ingevolge
het bepaalde sub B van het Overgangsbesluit vereischte toestem
ming van het Hoofdbestuur, tot het gaan exploiteeren van zulk een
andere dan hun bestaande zaak, verkregen was.
Op de aanvrage zelve moest door het Hoofdbestuur afwijzend
worden beschikt, aangezien de vier bestaande internationale film
journaals ruimschoots voorzien in de behoefte der Nederlandsche
bioscopen aan internationale journaals. Daarbij werd in aanmerking
20