Toen in Mei de Minister van Financiën het door hem aangekon digde Wetsontwerp tot heffing van een nationale inkomsten- en winstbelasting en wijziging van enkele belastingwetten bij de Kamer aanhangig maakte, bleek, dat de voorgestelde wijzigingen van de Wet op de Personeele Belasting voornamelijk beoogden geen personeele belasting meer te heffen van hotels of logementen, koffiehuizen, restaurants, winkels, lokalen tot uitstalling, biljarten, motorrijtuigen, pleziervaartuigen en paarden. Met betrekking tot de bioscoop echter, welke bij de personeele onder het begrip ..aanhoorigheid" valt, waaronder worden verstaan gebouwen, erven, en tot gemak, uitspanning of vermaak dienende gronden, bij een gebouw of gedeelte van een gebouw behoorende en daarmede in gebruik, deed de Minister er het zwijgen toe, zoodat de personeele heffing op de bedrijfsgroep der bioscopen onveran derd werd gehandhaafd. Het Wetsontwerp bracht dus uitsluitend voor ons bedrijf een vrij aanzienlijke verzwaring van lasten, zonder dat dit bedrijf de tegemoetkoming werd gegeven, door middel waar van andere bedrijven ten minste eenige verlichting ontvingen. Dit onrecht was door den Minister zelf scherp geaccentueerd, toen hij in de millioenennota van het vorig jaar, het thans inge diende Wetsontwerp uiteenzettend, te kennen had gegeven, dat de nieuwe maatregel op bepaalde groepen van het bedrijf dubbel zwaar zouden gaan drukken, omdat de vigeerende heffingen ten opzichte van deze groepen de grenzen der billijkheid en redelijkheid reeds lang hadden overschreden. Dientengevolge zouden bepaalde catego rieën van bedrijven op eenige vermindering van den belastingdruk kunnen rekenen. Hierbij erkende de Minister, dat o.a. de Wet op de Personeele Belasting remmend op het bedrijfsleven had gewerkt, weshalve deze Wet zijns inziens herziening behoefde. De nieuwe Wet legde in verband met de economische en militaire weerbaarmaking van het land aan ons volk een groot aantal nieuwe lasten op. en het systeem, dat aan de Wet ten grondslag lag, bedoelde duidelijk een dubbele heffing te voorkomen en aan die bedrijven, waarop de nieuwe heffingen extra zwaar zouden gaan drukken, eenige compensatie te geven. Zoo logisch en billijk als daarom de tegemoetkoming in den vorm van afschaffing van personeele voor bepaalde categorieën was, zoo onbillijk en onrechtvaardig was het, het bioscoopbedrijf daarvan zonder meer uit te sluiten. Het film- en bioscoopbedrijf zag de bijna onmogelijke lastenserie. waarmede het zit opgescheept, vermeerderd met een huurbelasting. 44

Historie Film- en Bioscoopbranche

Jaarverslagen | 1939 | | pagina 44