tant bij het maken van de keuze in gebreke bleef, gedwongen was
zelf de keuze te bepalen.
Geruimen tijd moest de Commissie zich bezig houden met de
behandeling van een geschil tusschen een Nederlandschen film
verhuurder en een filmverhuurder in Ned.-Indië, betrekking heb
bende op de uitvoering van een contract, waarbij behalve de ver-
tooningsrechten van een Nederlandsche film ook die van eenige
andere films waren afgestaan.
Na grondig onderzoek kwam de Commissie tot de conclusie, dat
beide partijen gedeeltelijk gelijk hadden. De vordering van den
Nederlandschen filmverhuurder werd voor de helft toegewezen.
Een interessant geschil was ontstaan tusschen een bioscoop
exploitant en een verhuurder van Nederlandsche films over het
vertoonen in reprise van een Nederlandsche film.
De bioscoopexploitant had n.1. een nieuwe film gehuurd, waarbij
hij gebonden was aan een bepaalden inzetdatum. In denzelfden tijd
zou echter een oudere Nederlandsche film in reprise in dezelfde
stad worden vertoond. De exploitant achtte zich daardoor zoo ern
stig benadeeld, dat hij der Commissie verzocht hem te ontheffen
van de verplichting tot betaling van de contractueel bepaalde
garantiesom en voorts om het overeengekomen aandeel van den
filmverhuurder in de opbrengst der nieuwe Nederlandsche film te
verminderen.
De filmverhuurder voerde hier tegen aan, dat de reprise van de
oude Nederlandsche film 6 weken vóór de première van de nieuwe
Nederlandsche film in dezelfde stad zou plaats vinden en dat er
door deze reprise niet alleen geen nadeel zou worden toegebracht
aan de vertooningen der nieuwe Nederlandsche film, maar dat deze
reprise integendeel uit reclame-oogpunt van groote waarde zou
zijn. Voorts voerde de filmverhuurder aan, dat er geen enkelen
grond was voor de beschuldiging van den eischer, als zou deze
reprise opzettelijk zijn voorgenomen om den eischer te benadeelen,
aangezien gedaagde bij de opbrengst der vertooningen in het
theater van eischer rechtstreeks financieel geïnteresseerd was.
De Commissie stelde zich op het standpunt, dat in de reprise
van de oude Nederlandsche film slechts in zooverre een schade
brengende factor zou kunnen worden gezien, dat er slechts weinig
Nederlandsche speelfilms verschijnen en dat het bioscoop bezoe
kend publiek niet licht tweemaal kort achtereen een Nederlandsche
92