den worden, indien één der filmcrediteuren, in casu de eischer, onmiddellijke betaling van zijn geheele vordering zou eischen. De eischende filmverhuurder verzette zich hiertegen, en ver langde onmiddellijke betaling van het volle bedrag. Uit het door de Commissie ingesteld onderzoek bleek echter, dat partijen reeds eerder met elkaar onderhandelingen hadden ge voerd, welke geleid hadden tot een nieuw concept-contract en waarbij naast de nieuwe afsluiting een regeling was voorzien ten aanzien van de afbetaling der oude schuld. Weliswaar was het nieuwe contract ten slotte niet tot stand gekomen, maar in ieder geval kon daaruit worden opgemaakt, dat de eischer de billijkheid der verlangde betalingsregeling erkende. Voorts bleek, dat eischer aanvankelijk met de voorloopige rege ling, welke de z.g. saneeringscommissie ter oplossing van de moei lijkheden, waarin de zaken van gedaagde verkeerden, getroffen had. accoord was gegaan, maar dat hij in tegenstelling tot alle andere filmcrediteuren een nieuwe regeling niet had willen accepteeren. Het kwam de Commissie onbillijk voor, dat eischen, door onmid dellijke betaling van zijn vordering te verlangen, de geheele sanee ring van het bedrijf van gedaagde op losse schroeven zou zetten, waardoor bovendien de belangen der overige crediteuren in gevaar zouden worden gebracht. In het onderhavig geval konden het algemeen belang der film crediteuren en het belang van gedaagde zelf niet ten achter worden gesteld bij het belang van eischer en de Commissie achtte het der halve billijk, om het verzoek van gedaagde om vaststelling van een betalingsregeling in te willigen, waarbij zij bovendien in aanmer king nam de regeling, waarover tusschen partijen destijds onder handelingen waren gevoerd. Op deze gronden wees de Commissie de vordering toe, met de bepaling, dat het verschuldigd bedrag in een zeker aantal wekelijk- sche termijnen kon worden betaald. Van grooten omvang was een geschil tusschen een eigenaar van een tweetal in één stad gevestigde bioscooptheaters en den exploi tant van die theaters. Tusschen deze partijen was een langdurig huurcontract aange gaan. De eischende bioscoopexploitant had bij het aangaan van deze huurovereenkomst erkend, de theaters in goeden staat te heb ben overgenomen, waarbij hij afging op de verzekering van den 97

Historie Film- en Bioscoopbranche

Jaarverslagen | 1939 | | pagina 97