voor exploitatie als bioscooptheater wordt verhuurd, behoort te voldoen aan door Burgemeester en Wethouders der betreffende gemeente voor het verleenen der vergunning gestelde eischen, en dat een als zoodanig verhuurd gebouw, dat niet aan die eischen voldoet, ook niet aan zijn bestemming kan beantwoorden. Op deze gronden was de Commissie van meening, dat, tenzij anders is overeengekomen, op den verhuurder van een bioscoop gebouw geacht moet worden de plicht te rusten om ervoor zorg te dragen, dat het gebouw in het algemeen aan door B. en W. gestelde eischen van veiligheid e.d. voldoet en evenzeer blijft voldoen. De Commissie baseerde zich daarbij mede op het feit, dat de huurder slechts gedurende een beperkten tijd van het gebouw pro fiteert en dus slechts ten deele kan profiteeren van dergelijke vaak vrij kostbare voorzieningen, terwijl de huurder, wiens gebouw door het aanbrengen van dergelijke voorzieningen eerst aan zijn bestem ming kan beantwoorden, daarvan permanent profijt trekt. Op grond van dezen algemeenen stelregel achtte de Commissie den gedaagden bioscoopeigenaar verplicht ervoor zorg te dragen, dat de door hem verhuurde bioscopen aan haar bestemming blijven voldoen en dat dus op hem de plicht rustte, om de op grond van de voorwaarden van Burgemeester en Wethouders vereischte veran deringen en verbeteringen te doen tot stand brengen, vooral ook, omdat gebleken was, dat de theaters, reeds voordat zij werden verhuurd, aan de gestelde voorwaarden niet voldeden. Op deze gronden achtte de Commissie ook het beroep op het vorenaangeduide artikel van het verhuurcontract ongegrond. Im mers moet dit artikel beschouwd worden als een afwijkende rege ling van overmachtsgevallen. Er is niet in bepaald, dat de plicht tot het aanbrengen van de noodige veranderingen en verbeteringen op den verhuurder rust, maar uitsluitend, dat, indien door welke omstandigheid ook de exploitatie van de theaters wordt belemmerd of verhinderd, de huurder met de betaling der huur moet voortgaan. De gedaagde bioscoopeigenaar had voorts nog aangevoerd, dat de in opdracht van den bioscoop-exploitant uitgevoerde reparaties e.d. ten deele overbodig, althans te duur waren. In verband hier mede heeft de Commissie aan een deskundige opdracht gegeven hieromtrent een onderzoek in te stellen, welke deskundige tot de conclusie kwam, dat deze bewering van gedaagde ongegrond was. Op grond van het vorenstaande wees de Commissie de vordering van den eischer geheel toe. 99

Historie Film- en Bioscoopbranche

Jaarverslagen | 1939 | | pagina 99