moeiïng met dit bedrijf, gezien den omvang en de behoorlijke functionneering van deze organisatie, tot een minimum kon worden beperkt. Een en ander komt tot uiting in de Deviezenbeschikkingen van den Minister van Onderwijs, Kunsten en Wetenschappen, in het gezag, dat men de Cultureele Advies Commissie van den Bond toekent, in de Prijzenbeschikking van den Minister van Economische Zaken, als ook in de vertegenwoordigingen van het Hoofdbestuur in onderscheidene overheidscolleges. Hoewel de Nederlandsche Bioscoop-Bond formeel niet onder een bepaald Departement ressorteert, aangezien deze organisa tie immers autonoom is zij het, dat de bindende kracht van haar besluiten door haar hechte positie practisch hetzelfde is, zoo niet een grooter effect heeft dan die van de publiekrechte lijke organisatie in het algemeen heeft men het toch van den aanvang af als een oplossing gezien, dat een bepaald contact kon worden gelegd tusschen het Ministerie van Onderwijs, Kunsten en Wetenschappen en den Bond. Zooals vermeld, is aan dit Ministerie onmiddellijk na de be vrijding een Afdeeling Film verbonden, waarmede geleidelijk een nauwere samenwerking is ontstaan. Bovendien is door den Minister van Onderwijs, Kunsten en Wetenschappen een commissie in het leven geroepen van over leg en advies voor vraagstukken betreffende het filmwezen. Deze commissie is op Dinsdag 5 Maart 1946 door den heer Secretaris-Generaal van het Departement van Onderwijs, Kun sten en Wetenschappen, Mr. H. J. Reinink, namens den Minister geïnstalleerd. Bij deze gelegenheid heeft de heer Reinink een bepaald pro gram ontwikkeld, waarbij als een zeer belangrijke taak van de commissie werd genoemd het geven van advies met betrekking tot wettelijke maatregelen betreffende het organiseeren van het filmwezen. Hierbij zou, naar de meening van den Minister, het geen in den loop der jaren is gegroeid, zooveel mogelijk moeten worden ingeschakeld. In het bijzonder was gedacht aan den Nederlandschen Bios coop-Bond, die een organisatie werd genoemd, welke veel goeds tot stand heeft gebracht. Deze organisatie zou, volgens de op vatting van den Minister, kunnen worden tot een op wettelijke basis steunende organisatie, waarbij de vraag van het verlee- nen of delegeeren van publiekrechtelijke bevoegdheden aan deze organisatie, nader zal dienen te worden bestudeerd. Met waardeering werd gewag gemaakt van de medewerking, 23

Historie Film- en Bioscoopbranche

Jaarverslagen | 1945 | | pagina 24