heden om ondanks al hetgeen er tusschen den Bond en een aan tal Amerikaansche leveranciers gebeurd was, tot een modus vivendi te komen, hebben de Voorzitter en Vice-Voorzitter van den Bond, daarbij geadviseerd door den Bondsdirecteur, na rijp beraad en onder bepaalde reserves, besloten met genoemden heer in contact te treden. Hierbij zijn de wederzijdsche stand punten voor het eerst op serieuze wijze verkend. Het bleek, dat tusschen partijen veeleer een mentaliteit te overbruggen viel dan een geschil. De wederpartij zag in den Bond een monopolie, dat den filmhandel slechts mogelijk maak te voor aangeslotenen zonder dat uitbreiding van beteekenis mogelijk was. Men vreesde daardoor een economische inschrom- peling en een zoodanige bedisseling van de interne belangen, dat het belang van de grootere leveranciers practisch door de meerderheid van kleine zelfstandige ondernemers kon worden overstemd. Er had zich in New-York beslist een vooroordeelencomplex gevormd ten opzichte van den Bond en een verdichtselenreeks van toestanden, welke hier geenszins aanwezig waren. Daardoor bekeek men deze organisatie sinds lang met het grootste wantrouwen. Bij de beoordeeling van de situatie hier te lande heeft de bedrijfspolitiek van de betrokken leveranciers ongetwijfeld een rol gespeeld. Niettemin bleek men toegankelijk te zijn geweest voor onze voorlichting gedurende een reeks van maanden, die geleidelijk een andere opvatting omtrent de werk zaamheid onzer organisatie had doen ontstaan. Een bijzondere moeilijkheid was, dat men gespeend was van de te onzent gegroeide ordeningsgedachte en van onze begrip pen over vereenigingsrecht en bedrijfsorganisatie. Evenmin had men begrip voor de ontwikkeling, die zich in ons land mede als gevolg van de bezetting had voorgedaan. Het moet gezegd wor den, dat de heer Dr. Lissim een goed begrip aan den dag legde voor de speciale toestanden hier te lande, inzonderheid op film- organisatorisch gebied. Na een contact van eenige dagen bleek het mogelijk met hem tot een bepaald beginsel-accoord te ko men. Dit accoord voorzag in de aanmelding tot het lidmaatschap van den Bond van de vijf vroegere Amerikaansche leden ofwel van de M.P.E.A., waarin de acht groote Amerikaansche film- leveranciers vereenigd zijn. Het lidmaatschap zou worden aan gevraagd vóór den 16en September 1946. Het Hoofdbestuur zou in dat geval toestemming geven en zich sterk maken dit besluit eventueel door de Ledenvergadering te doen aanvaarden. In 51

Historie Film- en Bioscoopbranche

Jaarverslagen | 1945 | | pagina 55