verband met de verplichtingen, welke het Nederlandsche film en bioscoopbedrijf op zich heeft genomen, verklaarden de nieu we ondernemingen, dat zij geen inzetdata zouden aanvaarden vóór 1 Januari 1946, tenzij de gezamenlijke exploitanten in ie dere gemeente tot overeenstemming zouden zijn gekomen met de verhuurders, waarmede zij contracten hadden loopen van vóór 1 Augustus 1946. Voorts gaf het Hoofdbestuur in dit me morandum als het ware een nadere uiteenzetting van de Sta tuten en Reglementen. Het zegde toe, dat het bij aanmelding van het lidmaatschap de vorderingen op oude contracten zou doen vervallen. Het zegde tevens toe, dat het zou pogen om een re delijke vertegenwoordiging van de betrokken maatschappijen in het Hoofdbestuur mogelijk te maken. Hierbij werd de weder- zijdsche wensch uitgesproken om tot volkomen overeenstem ming te geraken, welke harmonieus samenwerken van film- en bioscoopbedrijf in beide landen zal mogelijk maken. De Ameri- kaansche maatschappijen uitten den wensch om met den Bond samen te werken, teneinde tot de stabilisatie en verbetering van het filmbedrijf in Nederland bij te dragen. Desgevraagd werd nader door het Hoofdbestuur verklaard, dat het met het oog op het grondbezit van Loew's Inc. in Amsterdam en de van voor den oorlog dateerende plannen geen bezwaar zou maken tegen vestiging van een bioscoop te Amsterdam. Men verklaarde hierbij in het algemeen, dat het Hoofdbestuur geen nadeelig onderscheid zou maken voor wat betreft het recht van de Amerikaansche maatschappijen om bioscooptheaters te verwerven of te bouwen zij zullen in dit opzicht precies dezelf de rechten hebben als de overige leden van den Bond. Van dit memorandum heeft het directoraat van de M.P.E.A. in New-York een nadere verklaring gevraagd. Te dien einde heeft de heer Johnston, Voorzitter van de Motion Picture As- sociation, alsook van de M.P.E.A., de heeren Harmon en Mayer met een vertrouwelijke missie naar ons land gezonden. Met deze heeren zijn sedert 31 Juli tot het eind van Augustus besprekin gen gevoerd door de heeren M. P. M. Vermin, F. L. D. Streng- holt en J. G. J. Bosman, resp. Bondsvoorzitter, Vice-Voorzitter en Directeur van den Bond. Deze besprekingen verliepen, hoe wel vriendschappelijk, uiterst moeilijk. Men kwam als het ware tot een nadere explicatie van het Lissim-accoord, waarbij de beteekenis en de sententie van som mige bepalingen onzer reglementen nog eens nader werden omschreven en aan bepaalde gevallen en mogelijkheden werden getoetst. In wezen is er aan het Lissim-accoord echter niet veel 52

Historie Film- en Bioscoopbranche

Jaarverslagen | 1945 | | pagina 56