behulp van den bezetter en zijn politieke handlangers gedurende
vijf jaren had schuldig gemaakt.
Op 8 Mei 1945 verscheen de eerste circulaire van het Hoofd
bestuur aan de leden, welke om haar historischen inhoud in dit
overzicht een plaats verdient.
„Met de opstanding van ons vaderland uit de Duitsche
barbarij", aldus het Hoofdbestuur, „herneemt de Nederlandsche
Bioscoop-Bond zijn rechten. Zijn Statuten, reglementen en beslui
ten zijn wederom van kracht, voorzoover niet de eischen van
den thans geldenden overgangstoestand zich hiertegen verzet
ten of aanvullende regelingen noodzakelijk maken. Tenzij anders
is bepaald worden verordeningen, voorschriften en besluiten
door den bezetter of zijn organen uitgevaardigd met betrekking
tot het filmwezen, niet erkend.
Statutair en reglementair heeft het laatstelijk wettig gekozen
Hoofdbestuur, dat zijn werkzaamheid tijdens de Duitsche bezet
ting illegaal heeft voortgezet, zijn taak thans openlijk hervat.
Met de leiding van het Bondsbureau is belast de heer J. G. J.
Bosman, die als Algemeen Secretaris de functies zal waarnemen
als bedoeld in artikel 19 der Statuten.
Met bekwamen spoed zullen alle maatregelen genomen wor
den, die voor het film- en bioscoopbedrijf noodzakelijk zijn; uit
hoofde van de bijzondere omstandigheden is het Hoofdbestuur
ter zake in verbinding getreden met de wettige Overheid.
Het Hoofdbestuur, dat in zijn huidige samenstelling niet meer
geacht kan worden uitdrukking te geven aan de wenschen en
groepeeringen van de ondernemers in het film- en bioscoop
bedrijf, beschouwt zijn optreden als van voorloopigen aard;
derhalve zal het zoo spoedig als mogelijk is door het uitschrij
ven eener buitengewone ledenvergadering de leden in de gele
genheidstellen zich uit te spreken.
Bij de vervulling van zijn taak is dit College zich evenwel
bewust van zijn verantwoordelijkheid, in het bijzonder met be
trekking tot het spoedeischend karakter en de ingrijpende
beteekenis van de voorzieningen, welke het filmwezen thans
behoeft.
Het neemt de overtuiging als richtsnoer, dat de kentering der
tijden, waaraan wij onderhevig zijn, de werkzaamheid van alle
ondernemers en scheppende krachten op het gebied van het
filmwezen in een nieuw licht plaatst; haar waardeering zal
anders en hooger liggen dan voorheen het geval was. Daarom
zal bij de vervulling van de taak, die den Bond te wachten staat,
meer nog dan voorheen gestreefd moeten worden naar een