BELASTINGEN
ÜEHALVE aan de lasten, v/aaronder het ge-
{s|fei heele bedrijfsleven in Nederland gebukt gaat
|l wij denken aan omzetbelasting, onderne-
M-fl- mingsbelasting, inkomsten- en vennootschaps
belasting, vermogensbelasting, heffingen in
eens, etc. is het Nederlandsche bioscoopbe
drijf onderhevig aan een vrij zware vermakelijk-
heidsbelasting. Formeel heet het dat het publiek deze belasting
betaalt, doch iedereen, die met de practijk van de entréeheffing
op de hoogte is, weet, dat dit slechts zeer ten deele geldt en dat
deze last voor een belangrijk deel op de ondernemers zelf neer
komt.
De Overheid was er zich zoodanig van bewust, dat met een
heffing van 20% de grens moest worden geacht te zijn bereikt,
dat pogingen van sommige gemeentebesturen om verder te
gaan, geen kans gekregen hebben. Nog in den loop van dit jaar
heeft in een bepaalde gemeente die tot een heffing van 25 was
overgegaan, de Raad, nadat de Bond eveneens het College van
Burgemeester en Wethouders uitvoerig omtrent de bezwaren
die het bedrijf tegen zulk een heffing heeft, had ingelicht, be
sloten de betrokken verordening wederom in te trekken en de
heffing terug te brengen tot 20%. Een aantal gemeentebestu
ren heeft gemeend de grens als het ware clandestien te kun
nen overschrijden door een brutoheffing, d.w.z. door een heffing
van belasting over het aan vermakelijkheidsbelasting te be
talen bedrag.
Binnenlandsche Zaken heeft echter als zijn standpunt te ken
nen gegeven, dat de vermakelijkheidsbelasting dient te worden
geheven over de nettobedragen.*).
Deze stabilisatie van het belastingpercentage naast de stabi
lisatie van de entreeprijzen voor bioscopen, heeft duidelijk een
socialen inslag. Doordat in tegenstelling tot de algemeene stij
ging van het prijspeil (70 a 80%) de bioscoopprijzen hoogstens
met 10 a 15% gestegen zijn, blijft de groote massa van ons volk
92
Circulaire van den Minister van Binnenlandsche Zaken aan de ge
meenten dd. 1 Maart 1947.