Voorts hield zij de behandeling van een aanvrage in beroep aan tot 1949. In de loop van 1948 gaven de Nieuwe Zakencommissies derhalve toestemming voor 9 nieuwe bioscopen, 1 nieuw filmverhuurkantoor en 1 filmproductiezaak. Zij hier nog bij aangetekend, dat de toestemming voor bedoeld filmverhuurkantoor werd verleend, in aanmerking nemende het feit, dat een andere zaak op dit gebied per 1 Januari 1949 zou worden opgeheven. Het betrof hier een van de Amerikaanse verhuurkanto ren, verenigd in de M.P.E.A., die niet vielen onder het Lissim- Bondaccoord van 28 Augustus 1946. In het algemeen kan worden vastgesteld, dat de werkzaamheden der Nieuwe Zakencommissies bevredigend verliepen. Het Hoofdbestuur behandelde als gevolg van de instelling der Nieuwe Zakencommissies in het jaar 1948 nog slechts een gering aantal aanvragen om toestemming tot het vestigen van nieuwe zaken, welke reeds voordien waren ingediend en in behandeling genomen, maar om verschillende redenen niet eerder konden worden afgewerkt. Bovendien kreeg het te behandelen aanvragen, die be trekking hadden op tijdelijke, respectievelijk definitieve vervanging van verwoeste zaken door gedupeerde exploitanten, alsmede een betrekkelijk groot aantal verzoeken om wijziging van de inschrijving in het Leden- en Bedrijfsregister (verandering van exploitatievorm en overname van bestaande zaken). Na 24 Augustus behandelde het voorts een aantal verzoeken om inschrijving van permanente bioscopen-B. in het Bedrijfsregister en ten slotte besliste het tegen het eind van het jaar op een verzoek om toelating tot het lidmaat schap en inschrijving in het Bedrijfsregister van de vijf Amerikaanse verhuurkantoren, genoemd in het Lissim-accoord. Reeds geruime tijd werd vooral onder de leden reisexploitanten behoefte gevoeld aan een bedrijfsinschrijving, die het midden zou houden tussen de inschrijving van een normale permanente bioscoop en een reisbioscoop. Er was immers in vele plaatsen behoefte ont staan aan een uitbreiding van het aantal reisbioscoopvoorstellingen, dat in daar aanwezige, meestal vrij provisorische bioscoopzaaltjes reglementair tot een maximum van dertig, resp. twaalf dagen per jaar mocht worden gegeven. Wanneer de leden en ook anderen er behoefte aan hadden om op 1 a 2 dagen per week filmvoorstellingen te geven, waren zij ver plicht, aanvankelijk bij het Hoofdbestuur, en later bij de Commissie Nieuwe Zaken, een verzoek in te dienen om toelating van een nieuwe permanente bioscoop. Heel dikwijls konden deze zaakjes niet voldoen aan de eisen, die men normaliter aan een permanente bioscoop behoort te stellen, en voldeden zij er wel aan, dan waren de inrichtingskosten zo hoog dat een beperkte filmexploitatie niet, of nauwelijks rendabel zou zijn. Teneinde tegemoet te komen aan de behoefte van de bevolking en 29

Historie Film- en Bioscoopbranche

Jaarverslagen | 1948 | | pagina 29