films, welke niet voor openbare vertoning waren toegelaten, wer
den vertoond in publieke Bijeenkomsten waaraan slechts naar de
uiterlijke vorm het karakter van een besloten gezelschap werd ge
geven. Volgens de mening van de Ministers van Binnenlandse
Zaken en van Justitie, werd het op de wijze voor aanhangers
van stromingen, gericht tot verstoring van openbare orde en rust,
mogelijk om door het vormen van z.g. besloten gezelschappen
films, welke geschikt waren om de openbare orde te ondermijnen,
wel degelijk voor het publiek te vertonen.
Door dit wetsontwerp werd een element in de Bioscoopwet ge
bracht, namelijk bestrijding van het misbruik van het instituut
der besloten bijeenkomsten, dat daar niet in thuishoorde en wat
door het bedrijf veel erger werd gevonden daardoor nieuwe
voorzieningen nodig maakten, die wel niet tegen het bona fide
bedrijf waren gericht, maar niettemin op een voor hetzelve zeer
schadelijke wijze gehanteerd zouden kunnen worden.
Hoewel niet principieel gesteld, werd in een adres van de Bond
aan de Tweede Kamer d.d. 13 Februari 1940, uitvoerig gewezen
op de mogelijke schadelijke gevolgen, welke deze wetswijziging
voor het bedrijf zou kunnen hebben. Ten gevolge van dé bezetting
is het wetsontwerp niet in behandeling gekomen en bij schrijven
van de Minister van Binnenlandse Zaken, mede namens zijn ambt
genoot van Justitie, werd het krachtens machtiging van Hare
Majesteit de Koningin d.d. 23 April 1948 op 30 April d.a.v. in
getrokken.
Op 12 Mei van het verslagjaar werd evenwel een nieuw ont
werp van wet tot wijziging en aanvulling van enige artikelen van
de Bioscoopwet, wederom van dezelfde strekking, ingediend.
In de Memorie van Toelichting stelde de Regering, dat zij eerst
het verslag der Commissie inzake de Herziening van de Bioscoop
wet, de z.g. Commissie Sassen, had willen afwachten. Daar zij
evenwel goede gronde meende te hebben dat het euvel, waartegen
het ingetrokken ontwerp van wet was gericht, thans in niet minder
sterke mate optreedt, dan in de jaren 1939 en 1940, achtte zij het
niet verantwoord met het scheppen van de mogelijkheid tegen deze
vorm van gezagsondermijning op te treden te wachten, tot het
ontwerp der Commissie-Sassen, dat. naar zij vernomen had, op dit
stuk eveneens voorzieningen zal bevatten, het Staatsblad zou heb
ben bereikt.
Door het aanbrengen van de hier voorgestelde incidentele wij
ziging in de Bioscoopwet, verwachtte de Regering dat het geschets
te euvel op korte termijn afdoend kon worden bestreden.
Evenwel was aan het einde van het verslagjaar het wetsontwerp
nog in behandeling in de Afdelingen van de Tweede Kamer. Het
Voorlopig Verslag verscheen eerst bij het ter perse gaan van dit
jaaroverzicht.
35