37
De Commissie adviseert de Ministers een absoluut verbod in te
voeren betreffende het deel doen uitmaken van andere ertoningen
van een filmvoorstelling, zoals variété-voorstellingen enz.
Met betrekking tot de besloten vertoningen is van belang artikel
1 van het Ontwerp Bioscoopwet, volgens hetwelk vertoningen
van films toegankelijk voor of bijgewoond door meer dan vijftig
personen, geacht worden in het openbaar plaats te vinden.
Aan het vergunningsstelsel is in principe vastgehouden, zij het,
dat het niet meer betrekking heeft op het geven van filmvoorstel
lingen als zodanig, doch op de plaats, waar films worden ver
toond.
Niet alleen verenigingen of instellingen, welke blijkens haar
statuten zich ten doel stellen door het vertonen van films de zede
lijke of maatschappelijke gevaren, welke volgens haar inzicht aan
bioscoopvoorstelingen verbonden kunnen zijn, maar ook verenigin
gen, welke zich ten doel stellen het vertonen van films van artis
tieke, religieuze of culturele strekking te bevorderen, kunnen voort
aan door de Minister worden erkend.
De bevoegdheid van de Burgemeester om openbare vertoning
van een toegelaten film te verbieden, is beperkt tot gevallen van
dringende noodzaak, van tijdelijke of plaatselijke aard.
De Minister is bevoegd om:
a. in omstandigheden van buitengewone aard de vertoning in
het openbaar van alle, dan wel van niet door die Minister bepaal-
delijke toegelaten films voor een door hem te bepalen tijdsduur te
verbieden;
b. wegens ernstige spanningen van nationale of internationale
aard de vertoning in het openbaar van door die Minister aange
wezen films voor een door hem te bepalen tijdsduur te verbieden.
De oorspronkelijke considerans, dat de Wet dient ter bestrijding
van de zedelijke en maatschappelijke gevaren van de bioscoop, is
aldus gewijzigd, dat de Wet dient in het belang van de veiligheid,
gezondheid, openbare orde en zedelijkheid.
Ontwerp Gewijzigde Bioscoopwet en Gewijzigd
Bioscoopbesluit
Bij de vervulling van haar taak kwam de Commissie-Sassen na
een uitvoerige bestudering van de Bioscoopwet tot de conclusie,
dat deze wet een algehele herziening behoeft, zodat zij zich gezet
heeft aan het ontwerpen van een geheel nieuwe Bioscoopwet.
Behalve de hierboven aangestipte punten, blijkt de Commissie
bijzondere aandacht te hebben geschonken aan de vraag, in hoe
verre na de totstandkoming van de nieuwe wet nog plaats is voor
een z.g. aanvullende bevoegdheid van de Gemeentebesturen. Zij be-