43 productielanden als Engeland en Frankrijk een eventuele wijziging van dit onderdeel zeer nauwkeurig aan een onderzoek zouden on derwerpen, was het Hoofdbestuur van oordeel, dat het de specifiek Nederlandse wensen op dit punt, met redenen omkleed, aan de Commissie van Advies ter voorbereiding van de conferentie te Brus sel, kenbaar diende te maken. Het Nederlandse film- en bioscoopbedrijf acht een goede regeling van het auteursrecht een belang van de eerste orde. Het meent, dat een soepele regeling van dit recht, waardoor dit aangepast kan worden aan de wisselende eisen van de practijk, in de eerste plaats zal strekken ten voordele van de auteur. Evenwel heeft in het algemeen gesproken noch de wetgever noch de rechter zich vol doende de ontwikkeling gerealiseerd, welke de geluidsfilm in tech nisch en artistiek opzicht heeft doorgemaakt en nog steeds door maakt. In een uiteenzetting aan voornoemde commissie heeft het Hoofd bestuur het standpunt van het Nederlandse filmbedrijf gehand haafd, dat de geluidsfilm een eenheid vormt en dat toekenning van het uitsluitende auteursrecht aan de producent de enige juiste op lossing is van alle problemen die zich voordoen, ook in. auteursrech telijke zin. Deze oplossing is practisch ook de eenvoudigste, om dat men bij toekenning van een eventueel co-auteurschap aan be paalde medewerkers in eindeloze moeilijkheden komt, ten eerste ten aanzien van de keuze der co-auteurs en ten tweede ten aanzien van hun verhouding onderling. De hier voorgestane opvatting betekent niet, dat men aan hen, die medewerken aan het totstandkomen van een geluidsfilm, de beloning voor hun prestatie wil onthouden, doch men moet hier twee zaken onderscheiden, t.w. medezeggenschap met betrekking tot de exploitatie en de verkrijging van een billijke vergoeding. De actie van de film- en bioscoopexploitanten, niet alleen hier te lande, doch ook elders, gaat tegen het eerste, niet tegen het tweede. Genoemde medewerkers kunnen bij de aanvaarding van hun taak tegenover de producent volledig hun condities regelen, hetgeen in de practijk ook thans reeds geschiedt. Alleen voor de componisten huldigen de auteursrecht-organisaties een ander standpunt en eisen in feite een mede--producentschap, namelijk ten aanzien van het muzikale filmgedeelte, op grond van het door hen geëxploiteerde muziekuitvoeringsrecht. In de opvatting der film als eenheid, kan van een dergelijk afzonderlijk recht geen sprake zijn, vandaar dat het Hoofdbestuur betoogde, dat de Con ventie deze strijdvraag zal dienen op te lossen ten bate van een ongehinderde normale filmexploitatie en daarmede tevens ten bate van de medewerkers aan de film, die dan via de producent zonder grote kosten hun honorarium volledig kunnen ontvangen. In de Conventie zou een 'bepaling kunnen worden opgenomen, dat bij

Historie Film- en Bioscoopbranche

Jaarverslagen | 1948 | | pagina 43