OMZETBELASTING van de ruim 1200 Belgische bioscoopondernemingen betalen slechts een gemiddelde heffing van ongeveer 15 In aanmerking nemende de mededelingen der respectieve Regeringen, dat in het kader der Benelux-overeenkomsten er ernstig naar gestreefd zal worden de ondernemers in het ene land niet zwaarder te belasten, dan in het andere, moet ook hierin een redelijk motief worden gezien tot een wijziging van de thans gevolgde politiek in zake de belasting op bioscoopvoorstellingen. Aan het einde van het verslagjaar was de situatie zo, dat de Regering in het vooruitzicht had gesteld de accijns op bier met 50 1% te verlagen en ook een verlaging van de accijns op andere artikelen, dat in vele gemeenten de vermakelijkheidsbelasting voor toneel, muziek, variété, revues, circussen en bals tot 20 was gereduceerd, terwijl de filmvoorstellingen in de bioscoop, ten aanzien waarvan een van 's lands hoogste gezagdragers enige dagen tevoren in de Kamer terecht had verklaard dat zij in waarheid de grote avond school van het volk geworden is, onderworpen bleven aan een 75 hogere heffing. 'o Door een lid-bioscoopexploitante en een lid-filmverhuurder van de Bond werden beroepschriften ingediend bij de Tariefcommissie, ge richt tegen enige op artikel 19 (2) van het Besluit op de Omzet belasting 1940 berustende beschikkingen van de Inspecteur dei- Invoerrechten en Accijnzen te Rotterdam. Het betrof hier een zaak van principiële betekenis, waarbij restitutie werd verzocht van de omzetbelasting, die, hoewel berekend en betaald over de netto recette van de exploitante, nog eens was berekend en betaald over het aandeel van de filmverhuurder in deze recette. Op het bezwaarschrift van het verhuurkantoor had de Inspec teur afwijzend beslist op grond van de overweging, dat het kantoor regelmatig tegen vergoeding filmrollen en daarbij behorende gramo- foonplaten ter beschikking stelt aan bioscoopexploitanten en dat daarnaast bijkomende prestaties worden verricht tegen overeen gekomen vergoedingen, welke prestaties worden bewezen krachtens overeenkomsten met de bioscoopexploitanten, welke de naam dragen van filmverhuurcontracten; dat deze prestaties hier te lande bewezen worden binnen het kader van de onderneming van het kantoor en mitsdien als diensten zijn aan te merken in de zin van het Besluit op de Omzetbelasting 1940. In beroep werd hiertegen door het verhuurkantoor ter zitting mondeling aangevoerd, dat het met de bioscoopexploitanten een organisatie tot samenwerking vormt, welke combinatie aan het pu bliek diensten bewijst, bestaande in het geven van filmvoorstellin gen; dat de recettes hiervoor de vergoeding zijn; dat dus slechts 62

Historie Film- en Bioscoopbranche

Jaarverslagen | 1948 | | pagina 63