dering van culturele films, een zodanig resultaat te verwerven, dat mogelijkheden zouden worden geschapen om ook op het gebied van de filmvoorlichting en de beoefening van de filmaesthetiek en in het algemeen met het oog op de vordering van de belangstelling voor cultureel filmwerk, nuttige bijdragen te leveren. Aangezien het met het oog op de onderscheidene richtingen en belangen van de betrokken verenigingen bezwaarlijk was om aan stonds een vorm van vertegenwoordiging in het Instituut te vinden, werd door de initiatiefnemers besloten om als oprichters te funge ren; uit dien hoofde vormden zij tevens de eerste Raad van Be heer van het Instituut. Ten einde een meer rechtstreekse mogelijk heid tot invloed op de gang van zaken door het verenigingsleven te bevorderen, werd een Raad van Bijstand geconstrueerd, waarin de afnemers an het Instituut zitting hebben. Deze afnemers heb ben statutair het recht om bij de periodieke aftreding van één der oprichters in zijn plaats iemand anders, namelijk een meer recht streekse vertegenwoordiger van de afnemers en het verenigings leven te benoemen. De Stichting is gevestigd in het pand Herengracht 590-592 te Amsterdam, terwijl tot Directrice van het Instituut is benoemd Mevrouw H. F. R. Pelster-Knoblich, die grote ervaring heeft op het gebied van de levering van culturele films en die uit dien hoofde contact had met het verenigingsleven. Op verzoek van de Raad van Beheer, heeft de Nederlandsche Bioscoop-Bond een bedrag ter beschikking gesteld ter dekking van de openings- en inrichtingskosten in de vorm van een renteloos voorschot. Het Nederlands Filminstituut is autonoom. Er bestaat echter tussen dit Instituut en de Nederlandsche Bioscoop-Bond een sa menwerking, die tot heden reeds goede vruchten heeft afgeworpen, zij het, dat er nog veel te wensen overblijft. Het is gelukkig, dat de meeste leden-filmverhuurders de beteke nis van dit Instituut terstond hebben begrepen en het door be schikbaar stellen van cultureel werk een uitstekende start mogelijk maakten. Het is een algemeen bedrijfsbelang, dat zij zoveel als mogelijk hun grote films op z.g. smalfilmformaat ter beschikking stellen van het Instituut, opdat het zijn taak naar behoren zal kun nen blijven vervullen. De heren M. P. M. Vermin en Weening verzochten het Hoofdbestuur in December hen ontslag te verlenen als lid van de Raad van Beheer, daar zij deze functie wegens hun vele werkzaam heden niet langer naar behoren konden waarnemen, 72

Historie Film- en Bioscoopbranche

Jaarverslagen | 1948 | | pagina 74