en wel in dier voege, dat dit aantal gedurende het tijdvak van 27 Februari tot 27 Augustus moest worden beperkt tot 8. Ofschoon het Hoofdbestuur vertrouwde een regeling te kunnen treffen om de moeilijkheden voor de resterende Amerikaanse weken (minimum 6, maximum 8) te overbruggen en hoopte dat de bespre king omtrent de regeling van het deviezenvraagstuk tot resultaten zou mogen leiden, was het verplicht de leden op 29 April er nog maals uitdrukkelijk op te wijzen dat zij wat afsluiting en program mering betreft voorzichtigheid dienden te betrachten, daar zolang geen nieuwe regeling tot stand zou zijn gekomen met de reeds eerder aangekondigde voorlopige beperking zou moeten worden volstaan. Na ampele overweging werd medio Mei door het Hoofdbestuur bepaald, dat ter verdere uitvoering van het Bedrij f sbesluit Deviezen- regeling van de resterende voor de vertoning van Amerikaanse hoofdfilms bestemde weken, ingaande 21 Mei, vier weken mochten worden gebruikt voor de vertoning van Amerikaanse hoofdfilms, ten aanzien waarvan de verhuurder verklaarde, dat door deze vertoning geen dollardeviezen verschuldigd werden. Ten bewijze daarvan diende de verhuurder van zulk een Amerikaanse hoofdfilm aan de exploitant een daartoe voorgeschreven schriftelijke verklaring te verstrekken. Met het oog op de controle op het deviezenverbruik werden de filmverhuurders, die zodanige verklaringen aan exploi tanten afgaven, verplicht daarvan opgave te doen aan de Afdeling Deviezen van het Bondsbureau. Een verzoek van het Hoofdbestuur aan de Overheid om het lopen de deviezencontingent te verhogen werd afgewezen. In plaats daar van werd een voorschot op de toewijzing van het volgende jaar toe gestaan ter overbrugging van de laatste vier voor de vertoning van Amerikaanse hoofdfilms bestemde weken. Daarvan werden de leden op 9 Juni in kennis gesteld. In Augustus deelde De Nederlandsche Bank NV. het Hoofd bestuur mede dat voor de periode van 1 September 1948 tot 1 Januari 1949 een nieuw deviezencontingent voor de invoer van films beschikbaar was gesteld. De verdeling en het beheer van dit contingent werd opnieuw opgedragen aan de Nederlandsch Bio scoop-Bond, die de daarvoor nodige bevoegdheden verkreeg. Aan deze deviezenbeschikking was de voorwaarde verbonden, dat de filmhuur (auteursprijs) van een programma inclusief bijwerk, exclusief journaals, niet hoger mocht worden gesteld dan 32^ 'p/< Ingevolge deze conditie werd het maximum percentage dat als auteursprijs voor een totaal programma, exclusief journaals in arti kel 11 van het Bedrijfsreglement, ter zake ener Aanvulling van de Algemene Voorwaarden van Verhuur en Huur van Films op 35 r/( was vastgesteld, verlaagd tot 32^ De leden werden gewaar- 8

Historie Film- en Bioscoopbranche

Jaarverslagen | 1948 | | pagina 7