ADVIESCOMMISSIE DEVIEZENTOEWIJZ1NG
schuwd, dat zij bij het aangaan van nieuwe overeenkomsten daar
mede rekening dienden te houden.
Het door het Hoofdbestuur aan de Ledenraad voorgelegde voor
stel tot prolongatie van het Bedrij f sbesluit Deviezenregeling van
25 Augustus 1947 in gewijzigde vorm, werd door de Ledenraad
goedgekeurd, zij het met een wijziging van artikel 1.
De voornaamste wijzigingen ten opzichte van de voorafgaande
regeling kwamen in de eerste plaats neer op een vereenvoudiging
van de considerans en op de tweede plaats in een wijziging van
artikel 1, dat thans bepaalde, dat het minimum aantal Europese
weken voor de eerste helft van het deviezenjaar werd vastgesteld op
8 en voor de tweede helft op 6.
Overeenkomstig de desbetreffende uitspraak van de Ledenraad
wordt bij het verbruik van vertoningsweken voor Nederlandse hoofd
films, die zijn vervaardigd na 26 Augustus 1948, de verdeling, als
in artikel 1 van het nieuwe Besluit aangegeven, proportioneel toege
past, hetgeen betekent, dat deze voor nieuwe Nederlandse hoofd
films gebruikte vertoningsweken naar verhouding in mindering gaan
van het Europese minimum, respectievelijk van het daarmede ver
band houdende Amerikaanse maximum aantal vertoningsweken.
Op voorstel van het Hoofdbestuur heeft de Ledenraad in zijn
vergadering van 23 November artikel 1 wederom gewijzigd, met
dien verstande, dat de leden-exploitanten thans gehouden zijn in het
tijdvak van 1 September 1948 tot 1 Januari 1950 gedurende ten
minste 16 weken hoofdfilms te vertonen, die niet zijn vervaardigd
in de Verenigde Staten van Noord-Amerika en waarvoor geen
dollars betaald worden, resp. geen dollarschuld ontstaat. Tevens
werd de datum van inwerkingtreding van dit Bedrij f sbesluit vast
gesteld op 1 September 1948.
Overeenkomstig een verzoek van de Minister van Onderwijs,
Kunsten en Wetenschappen heeft het Hoofdbestuur besloten zich
te doen vertegenwoordigen in een commissie welke de directie der
Nederlandsche Bank van advies zal dienen nopens deviezenvraag-
stukken van algemene aard, verband houdende met het Nederlandse
film- en bioscoopbedrijf.
In deze commissie, welke onder voorzitterschap staat van Mr. P.
B. H. van Croïn Soeters, hebben als vertegenwoordigers van het
Hoofdbestuur zitting de heren M. P. M. Vermin, J. S. Croeze,
C. S. Roem en de Bondsdirecteur, de heer G. J. Bosman. Namens
de Overheid hebben zitting Dr. N. R. A. Vroom, hoofd van de Af
deling Kunsten van het Ministerie van Onderwijs, Kunsten en
Wetenschappen alsmede de heren D. Vriesman en G. van der Wiel.