verenigingen in het geheel niet zijn ingenomen met de „beeld
radio" omdat zij geweldige bedragen zal verslinden. Dure pro
gramma's zullen derhalve vooralsnog niet te bekostigen zijn. Bo
vendien staat het beeld, wat de grootte betreft, verre achter bij
het normale projectiedoek. De vertoning van goede films, zo de
producenten, die al voor televisering zouden afstaan, zou even
eens enorme bedragen eisen, want anders zouden de producenten
zelfs niet hun productiekosten kunnen amortiseren.
Toch zal de televisie, vooral in de streken waar zij eerst kort is
ingeburgerd, het film- en bioscoopbedrijf wel enige schade berok
kenen, niet alleen door de huiskamerontvangst, maar last not
least, door hotel- en caféhouders, die waarschijnlijk indien moge
lijk televisie-ontvangers met vergroot scherm zullen gaan plaatsen
om publiek te trekken, hetzij tegen betaling van een laag entree,
hetzij gratis, om de verkoop van consumpties te stimuleren. Met
grote schokken zal dit niet gaan. Het publiek zal door de voor
zichtige experimentele uitzendingen langzamerhand vertrouwd
worden met de televisie. Indien het bioscoopbezoek al schade zou
hebben van de televisie, zou deze toch slechts geleidelijk aan
merkbaar worden.
Anderzijds is de televisie nauw verwant aan de film. Het
televisiebeeld vertoont immers zoveel overeenkomst met de film,
dat het wellicht het bioscoopbezoek zal stimuleren, zoals de radio
een grotere belangstelling voor het concertwezen heeft gewekt.
Temeer zal dit het geval zijn, wanneer de televisiekijkers een
enkele maal in staat zullen zijn om via de televisie een goede
film te zien. Al is dus aan de ene kant schade te vrezen, aan
de andere kant zal de televisie misschien een nieuw bioscoop
bezoekend publiek kweken.
Bovendien zijn de technische mogelijkheden van de televisie vol
gens de thans gebruikte systemen, beperkt. Er moet zuinig omge
sprongen worden met het beschikbare aantal aetherkanalen ten
behoeve van de televisiegolven. Iedere perfectionnering, d.w.z. de
invoering van de kleurentelevisie en stereoscopische televisie, zo
wel als de perfectionnering van het geluid door een stereofonische
weergave, vereist nieuwe bandbreedten en daarvoor schijnt de
aetherruimte te beperkt te zijn.
De filmproducenten daarentegen hebben deze moeilijkheden niet
en zullen uit een oogpunt van concurrentie met de televisie in de
eerste plaats moeten blijven streven naar een verhoging van het
peil van hun productie en daarnaast trachten datgene in te voeren
wat de televisie door haar technische beperkingen niet mogelijk
is, namelijk het stereoscopisch kleurenbeeld, gecombineerd met
het stereofonisch geluid.
De bioscoopexploitanten zullen zich nog meer dan thans het
geval is, moeten toeleggen op een zo perfect mogelijke verzor-
48