CULTURELE ARBEID LIET Nederlandse film- en bioscoopbedrijf is zich, zoals het zich manifesteert in zijn privaatrechtelijke bedrijfsorganisatie, er wel van bewust dat het niet alleen een economische belangen gemeenschap van ondernemers vormt, maar ook dat het, naast radio-, toneel-, concert- en uitgeverswezen, een aanzienlijke sector van het culturele bedrijf beslaat en daardoor een belangrijk aandeel heeft in het culturele leven van ons land. H-et streven naar de culturele verheffing getuigt van een begrip en bereid- vaardigheid van de leden, die men elders niet licht aantreft. Evenals echter een zekere stoffelijke welvaart een conditio sine qua non is voor de culturele bloei ener gemeenschap, is een economisch gezonde basis noodzakelijk voor een cultureel ver antwoorde bedrijfsvoering. Men kan moeilijk zeggen, dat de Overheid te dien aanzien van voldoende inzicht blijk heeft gegeven. Haar belastingpolitiek werkt in dit opzicht nog altijd averechts. CULTURELE ADVIES-COMMISSIE üe Culturele Advies-Commissie, die na de bevrijding door het Hoofdbestuur werd geïnstalleerd om dit College van voorlichting te dienen inzake de culturele en kunstzinnige belangen van het bedrijf, bleef gedurende het verslagjaar als volgt samengesteld: A. van Domburg, journalist en filmcriticus te Amsterdam, Voorzitter; Jhr. W. H. J. B. Sandberg, directeur van het Stedelijk Museum te Amsterdam; P. Schuitema, cineast en leraar aan de Academie voor Beeldende Kunsten te 's-Gravenhage, Mr. R. F. Bordewijk, filmcriticus te Rotterdam, J. Nijland Jr., bioscoop exploitant te Utrecht, leden; J. G. J. Bosman, Directeur van de Bioscoop-Bond, lid-Secretaris. De uitwerking op de productie van korte Nederlandse films van de aan het begin van 1948 plaats gevonden verhoging van de vermakelijkheidsbelasting begon eerst in de loop van 1949 in haar volle omvang duidelijk te worden. Slechts weinig korte films werden aan de Commissie ter beoordeling vertoond. Werden er in 1948 niet minder dan 21 films geplaatst op de, in artikel 6 van het Bedrijfsreglement inzake de Vertoning van Nederlandse Films omschreven lijst, in het verslagjaar konden slechts drie films als „aanbevolen" en één als „aangewezen" worden gequa- lificeerd. Betreffende vijf korte films en één hoofdfilm werd aan het Hoofdbestuur een advies gegeven tot plaatsing op de Lijst van 55

Historie Film- en Bioscoopbranche

Jaarverslagen | 1949 | | pagina 58