VERMAKELIJKHEIDSBELASTING
V\ E gevolgen van de toepassing van artikel 24f van het Be
sluit no. 1.560 tot vaststelling van het Financieel Verhou-
dingsbesluit 1948, hebben het film- en bioscoopbedrijf, inzonder
heid zijn organisatorische leiding, voor ernstige moeilijkheden
geplaatst.
Voor de in werking treding van dit Besluit mocht men nog in
de veronderstelling verkeren, dat deze toepassing niet zo alge
meen zoude zijn als thans het geval is, dat de mogelijkheid van
doorberekening in de entreeprijs zou bestaan, hetgeen overeen
komstig het karakter der vermakelijkheidsbelasting verwacht
mocht worden, alsmede dat blijkens de mededelingen van de be
trokken Ministers, bevestigd in de circulaires van de Minister
van Binnenlandse Zaken dd. 19 November 1947 en 17 Januari
1948, 50 zou worden geheven voor het zogenaamde niet-cul-
turele vermaak, zoals wedstrijden, variété, revue, circus, ker
missen e.d.
De ontwikkeling is echter een geheel andere geworden, dan
men zich toen had voorgesteld. De doorberekening is grotendeels
niet toegestaan en het K.B. no. I. 560 schrijft de verhoging van ver
makelijkheidsbelasting uitsluitend voor ten aanzien van bioscoop
voorstellingen. Het gevolg hiervan is, dat de gehele last van de
verhoogde vermakelijkheidsbelasting drukt op het Nederlandse
film- en bioscoopbedrijf en dat tal van gemeenten haar oorspron
kelijk verhoogde belastingen voor het niet-culturele vermaak als
gevolg van een actie van de betrekken ondernemers, die geen
gemeente meer bezoeken waar een hogere belasting geheven
wordt dan 20%, verlagen tot dit percentage, waardoor de on
dernemers van het film- en bioscoopbedrijf ter plaatse zich achter
gesteld voelen bij ondernemers van andere vermakelijkheden,
daarin een privilege van belasting zien, en zich in de meeste ge
vallen ernstig benadeeld achten.
Dit alles wordt geaccentueerd door de situatie in het bedrijf,
welke in de laatste jaren belangrijk ongunstiger is geworden, zon
der dat er vooruitzicht is op een verbetering ofwel op een
tot staan komen van de zich nog steeds voordoende degressie
Zelfs al zou de doorberekening thans zijn toegestaan, dan zou
deze vanwege het gebrek aan koopkracht der bevolking en de
daardoor ontstane onderbezetting in het bedrijf, welke met scher
pe concurrentie gepaard gaat, niet meer mogelijk zijn.
In tegenstelling tot de algemene prijsstijging, was er een prijs
daling voor bioscoopvoorstellingen, zodat de situatie van d«'e
aard is, dat, indien zij zou worden bestendigd, zowel cultureel,
economisch als sociaal ernstige nadelen van de gevolgde verrrta-
kelijkheidsbelastingpolitiek moeten worden gevreesd.