leiding van de klacht van de exploitanten aldaar, dat de Raad de belasting voor alle vermakelijkheden had verlaagd tot 20 r behalve die voor filmvoorstellingen. Deze laatste voorstellingen werden achtergesteld bij vermakelijkheden als cabaret, variété circus, paardenrennen, motor- en bokswedstrijden. De Wethouder is de onbillijkheid van het gebeuren onder het oog gebracht, waar bij het Hoofdbestuur tevens zijn teleurstelling heeft uitgesproken over het feit, dat zijn adres aan de Raad, dat vergezeld was gegaan van een speciaal aan het College van Burgemeester en Wethouders gericht schrijven, zelfs geen antwoord waardig was gekeurd, ondanks dat de Raad kort daarop afwijzend op het adres had beschikt. Onder de aandacht van de Wethouder is gebracht, dat het grievend onderscheid in belastingheffing bij de exploi tanten ter plaatse de maat had doen overlopen en dat botsingen tussen deze ondernemers en de plaatselijke autoriteiten niet te ver mijden zouden zijn, zulks temeer omdat men bij de sterk dalende recettes ernstige moeilijkheden vreesde in de naaste toekomst. Hier is aan toegevoegd, dat de ontvangsten van de gezamenlijke Goudse bioscopen na aftrek van de vermakelijkheidsbelasting in 1948 in vergelijking met 1947 met niet minder dan bijna 1,2 waren teruggelopen en dat zij over de eerste vier maanden van 1949 in vergelijking met dezelfde periode van het voorafgaande jaar met niet minder dan bijna 28 r/c waren gedaald, door welke welhaast catastrofale teruggang de druk van de vermakelijkheids belasting meer nog dan onder normale omstandigheden als een rechtstreekse bedrijfsbelasting werd gevoeld. Er is de Wethouder op gewezen, dat het Hoofdbestuur zich met het standpunt van de plaatselijke exploitanten, dat de huidige wijze van heffen in Gouda voor hen niet acceptabel was, volkomen kon verenigen; dat het het Hoofdbestuur bekend was, dat enkele gemeenten waaronder ook Gouda de belasting voor circussen en vermakelijkheden van een sensationeel karakter aanzienlijk hadden verlaagd, omdat deze ondernemingen weigerden de ge meente die een belasting had hoger dan 20 c/c te bezoeken; dat, hoewel men redelijkerwijze mocht verwachten, dat het gemeen tebestuur de exploitanten ter plaatse zou steunen door een juiste en gezonde belastingpolitiek, men hen afstootte, een nadelige invloed uitoefende op hun exploitaties en tevens op het peil van het filmamusement voor de bevolking; dat tientallen gemeenten in ons land de onbillijkheid, die aan de huidige belastingheffing kleeft, wel degelijk hadden begrepen en de heffing op een aan zienlijk lager percentage hadden vastgesteld. De Wethouder is verzocht deze kant van het vermakelijkheidsbelastingvraagstuk nog eens onder de aandacht van het College van Burgemeester en Wethouders te brengen, waarbij de hoop is uitgesproken, dat alsnog door dit College de wegen zouden worden gevonden om aan de grieven der bioscoopondernemers ter plaatse, die onge-

Historie Film- en Bioscoopbranche

Jaarverslagen | 1949 | | pagina 8