twijfeld ook de grieven van het bioscoopbezoekend publiek zouden
zijn, tegemoet te komen. Ten einde ieder misverstand te vermijden
is de Wethouder medegedeeld, dat de exploitanten de sluitings
datum, indien geen verandering in de bestaande situatie mogelijk
mocht zijn, voorlopig hadden bepaald op 1 Juli.
Dit onderhoud is schriftelijk bevestigd bij schrijven van 14
Juni; in antwoord op deze brief heeft het College van Burge
meester en Wethouders bericht, dat bij het betrokken onderhoud
de Wethouder zich op het standpunt had gesteld, dat de ge
meentebesturen bij de vaststelling van de belastingverordeningen
in zake de vermakelijkheden, practisch gesproken gebonden zijn
aan de door de Ministers van Binnenlandse Zaken en van Finan
ciën gegeven aanwijzingen (d.w.z. voorschriften), verband hou
dende met de noodvoorziening Gemeentefinanciën; dat de ge
meenteraad zich dus reeds hierdoor en afgezien van zijn eigen
visie op de draagkracht der bioscopen en hun bezoekers, en af
gezien van de belangen der gemeentefinanciën, genoopt had
gezien om evenals, voorzover bekend, elke andere grote of
middelgrote gemeente eerst de vermakelijkheidsbelasting voor
filmvoorstellingen op 35 te brengen en later afwijzend te
beschikken op de tot hem gerichte verzoeken om die belasting
weer te verlagen tot 20 dat in verband met deze situatie, na
melijk dat alhier precies dezelfde lijn is gevolgd en moest worden
gevolgd als in, practisch gesproken, iedere andere vergelijkbare,
gemeente, de Wethouder de vertegenwoordigers in overweging
had gegeven, de door de Bond ondernomen actie tot verlaging
der belasting te verplaatsen van de gemeenteraden naar de be
trokken Ministers. Tevens werd in deze brief verzocht om een
opgave van de gemeenten met een lagere belasting dan 35
en om tastbare bewijzen, waaruit het gemeentebestuur zou kunnen
concluderen dat belastingverlaging voor de bioscopen volstrekt
noodzakelijk moest worden geacht. Hierop heeft het Hoofdbestuur
op 29 Juni geantwoord, dat het uiteraard niet op de weg van zijn
College lag met Burgemeester en Wethouders in discussie te
treden omtrent de gemeentelijke bevoegdheden op het punt van
belastingheffing. Het Hoofdbestuur heeft het daarbij voorbarig
genoemd te beweren, dat het zich niet tot de desbetreffende Mi
nisters zou hebben gewend en heeft de beschuldiging, dat het
besloten zou hebben om in Gouda zijn landelijke strijd tegen ee;'
te hoge belasting uit te vechten, dat het het gemeentebestuur eisen
zouden hebben gesteld", en dat het bewust zou aansturen op een
plaatselijk conflict, beslist van de hand gewezen, aangezien de fei
ten haar weerleggen; dat immers de practijk was, dat in vele ge
meenten stappen waren of werden ondernomen om tot verlichting
van de belastingdruk te geraken en dat in een aantal dezer ge
meenten sedert geruime tijd geen filmvoorstellingen meer werden
gegeven. Nadrukkelijk is nog eens naar voren gebracht, dat het
10