AFDELING HET CENTRUM 102 HET verenigingsjaar 1950 werd geopend met een vergadering in Haarlem, waarin de voorzitter, de heer De Lange, mededeelde, zich niet langer als voorzitter beschikbaar te kunnen stellen. Als nieuwe voorzitter werd benoemd de heer A. F. Wolff, terwijl het Bestuur verder als volgt werd samengesteld, namelijk de heren van Bentum, van Dommelen, Visser en Nijland. Reeds in het begin van het jaar 1950 werden wij opgeschrikt door maatregelen, die de Buma speciaal in het Zuiden van het land meende te moeten nemen. Enkele onzer leden raakten in grote moeilijkheden en de zaak moest snel tot een oplossing worden gebracht. Ten koste van grote bijdragen, hebben wij een oplossing gevonden, zij het dan, dat ons toch dl zo erg zwaar belaste bedrijf wederom een grote last op de schouders te dragen kreeg. Voorts hebben alle leden van de Bond, en speciaal alle functionarissen van dit lichaam, zich ernstig bezig gehouden met de vermakelijkheidsbelasting. Tal van besprekingen, vergaderingen, bijeenkomsten werden hierover gehouden. Het mocht echter niet gelukken, van deze belasting op ruime schaal verlichting te verkrijgen. Weliswaar zijn er enige plaatselijke successen geboekt, maar deze wegen toch geenszins op tegen de discriminatie van ons gehele bedrijf doordat de heffing voor vrijwel alle andere vermakelijkheden, zoals kermissen en circussen en dergelijke, verlaagd werd tot 20 en alleen over de filmvoorstel lingen, waarvan men in regeringskringen toch wel degelijk de culturele en vor mende waarde inziet, een percentage van 35 werd gehandhaafd. Dit kunnen en zullen wij nooit accepteren. Met onze gehele kracht zullen wij hiertegen blijven protesteren en ageren en onze beste krachten zullen wij moeten inspannen om deze grote onbillijkheid ongedaan te maken. Meer en meer ontwikkelde de toestand in het bedrijf zich gedurende het afge lopen jaar ten ongunste van de kleine onafhankelijke exploitant en hierbij mag zonder meer geplaatst worden de kleine filmverhuurder. Trustvorming en uitbrei ding van de bestaande combinaties vinden gestadige voortgang en het was dan ook niet te verwonderen, dat velen deze ontwikkeling met bezorgdheid gadesloegen. Het Hoofdbestuur stond voor een moeilijk probleem en wenste, ten einde rustig de zaken te kunnen bezien, een tijdelijke schorsing van de in- en uitschrijvingen in het Bedrijfsregister. Het was om deze reden, dat in April 1950 het Overgangsbesluit tot stand kwam, waarin onmiddellijk een begin kon worden gemaakt met een bestudering van de wijze waarop het beoogde doel door wijzigingen in de reglementen zou kunnen worden bereikt. Voorop stond, dat het mogelijk moest blijven voor een exploitant en verhuurder zelf standig zijn bedrijf uit te oefenen. De reglementering van een dergelijk ingewik kelde materie is echter geenszins eenvoudig en het concept, hetwelk door het Hoofdbestuur aan de leden werd toegezonden, was zonder meer niet acceptabel. Tal van amendementen werden er, ook door onze Afdeling, ingediend, hetgeen voor het Hoofdbestuur aanleiding werd om de Ledenraad te verzoeken de duur van het Overgangsbesluit te verlengen. De eerste maal werd deze verlen ging toegestaan, een tweede maal echter op de meest merkwaardige wijze niet verkregen, zodat wij op 1 April 1951 voor het voldongen feit komen te staan, dat de oude reglementen zonder meer wederom van kracht worden. Om echter een bestaanszekerheid te scheppen voor de exploitanten, zullen er wel degelijk ingrijpende veranderingen moeten plaatsvinden. Het afgelopen jaar werd ook menigmaal over de televisie gesproken, zelfs werd er overwogen de Cinetone Studio ter beschikking te stellen van de experimentele televisie. In het buitenland, met name Frankrijk, vonden reeds in een theater groot-beeld televisie voorstellingen plaats. In de naaste toekomst zal hierop ons aller aandacht gericht dienen te zijn.

Historie Film- en Bioscoopbranche

Jaarverslagen | 1950 | | pagina 108