AFDELING HET ZUIDEN
109
F) e verwachtingen betreffende de bedrijfsresultaten bij het begin van 1950
waren niet hoog gespannen en het jaar waar wij thans op terugzien, heeft
aan deze matige verwachtingen min of meer beantwoord.
Ongetwijfeld is 1950 voor zeer velen onzer leden, vooral onder de exploi
tanten in kleinere provincie-steden, een jaar geweest van nieuwe teleurstellingen.
Doch zelfs voer hen die in hun exploitaties verhoudingsgewijs, minder terug
slag hebben mogen constateren dan voorgaande jaren, is geen reden tot optimisme.
Immers, hoewel dit jaar het bedrijf zo gelukkig was enkele „outstanding" films
te kunnen vertonen die de doorsnee ontvangsten gunstig beïnvloedden, is het toch
in de meeste gevallen zo geweest, dat voor een gewoon goed programma d™
recettes over het algemeen nog zijn gedaald.
De kosten onzer exploitaties zijn in het afgelopen jaar steeds gestegen, wat
in het bijzonder voor de exploitanten in vele kleinere plaatsen vooral funest is
geweest. Vele van dergelijke bedrijven hebben dan ook de grootste moeite gehad
hun zaken in evenwicht te houden, terwijl voor sommigen van enige behoorlijke
verdiensten geen sprake meer was.
Daar het zich niet laat aanzien, dat deze minder gunstige symptomen binnen af
zienbare tijd zullen verdwijnen, is het zeker gewenst dat onze leden alles in het
werk stellen om door een zo economisch mogelijke exploitatie hun kosten te
drukken en waar dit maar enigszins kans van slagen heeft de nodige stappen te
doen om de even onbillijke als onverantwoord hoge vermakelijkheidsbelasting
tot een normaal peil terug te brengen. Ongetwijfeld zullen zij hierbij op de vol
ledige medewerking en steun van ons Hoofdbestuur kunnen rekenen.
In dit verband is een woord van waardering zeker op zijn plaats. Het feit dat
tegen het einde van 1950 de vermakelijkheidsbelasting in ca. 130 gemeenten
in Nederland wederom tot een dragelijk niveau was teruggebracht, moge als
bewijs dienen dat het Hoofdbestuur in deze voor ons allen zo belangrijke kwestie,
niettegenstaande de vele moeilijkheden en het gebrek aan begrip bij de betreffende
instanties ten volle actief blijft.
Het voorgaande moge voor de Commissies Nieuwe Zaken een aanmaning
zijn, in de toekomst de nodige voorzichtigheid te betrachten bij het toekennen
van vergunningen tot het stichten van nieuwe ondernemingen, in plaatsen waar
ogenschijnlijk de theaters nog enigszins rendabel zijn, doch waar een eventuele
verdere daling der bedrijfsresultaten onvermijdelijk catastrophale gevolgen zou
hebben, waarmede niemand, ook niet de leden der Bedrijfsafdeling Filmverhuur
ders, gebaat zou zijn.
In het afgelopen jaar bereikten het Afdelingsbestuur voortdurend klachten
over outsiders die in alle mogelijke, meestal zelfs onmogelijke, zalen en zaaltjes
bioscoopvoorstellingen organiseerden, tot grete schade van onze leden.
Deze klachten kwamen ook in voorgaande jaren wel voor, doch in 1950 was
dit kwaad langzamerhand zo doorgewoekerd dat voor meerdere exploitanten in
het „Zuiden" een onhoudbare toestand was ontstaan, nog afgezien van het
feit dat deze voorstellingen in de meeste gevallen grote schade toebrengen aan
de goede naam van ons bedrijf. Bij de behandeling dezer klachten bleek aan
het Afdelingsbestuur, dat ook in andere afdelingen dit euvel zich voordoet.
Het Afdelingsbestuur heeft thans deze zaak via de Afdelingsraad aan bet
Hoofdbestuur voorgelegd, zodat redelijkerwijs mag worden verwacht dat binnen
afzienbare tijd deze kwestie ten genoege der gedupeerden zal worden geregeld.