CULTURELE ARBEID 30 PJE laatste oorlog heeft aan velen, soms op dramatische wijze, de mogelijkheden van de film onthuld. Inzonderheid is in de kringen van hen, die in het filmwezen werkzaam zijn, het besef gegroeid, dat de film een van de machtigste middelen is om uiting te geven aan gevoelens en gedachten en daardoor een belangrijke bijdrage kan leveren aan het algemeen menselijk streven naar veiligheid, vrede, voorspoed en vooruitgang. De film heeft thans definitief haar kracht ontplooid over een wijder gebied om heel wat meer te brengen dan alleen maar ont spanning, al is en blijft dit laatste haar voornaamste taak, welke in onze gemechaniseerde samenleving op zichzelf reeds een sociale functie van de eerste orde is. Dit betekent dat degenen, die hun arbeidsterrein vinden in de vervaardiging en vertoning van films, zich terdege bewust zijn van eigen culturele en sociale verantwoor delijkheid. CULTURELE ADVIES-COMMISSIE De Culturele Advies-Commissie, welke op 18 Februari 1946 in gevolge een desbetreffend besluit van het Hoofdbestuur werd ge ïnstalleerd om dit College van voorlichting te dienen met betrek king tot al hetgeen, dat kan strekken tot culturele verheffing van het bedrijf, bleef gedurende 1950 samengesteld als volgt: A. van Domburg, journalist en filmcriticus te Amsterdam, Voor zitter; Jhr. W. H. J. B. Sandberg, directeur van het Stedelijk Mu seum te Amsterdam; P. Schuitema, cineast en leraar aan de Aca demie voor Beeldende Kunsten te 's-Gravenhage, Mr. R. F. Bor- dewijk, filmcriticus te Rotterdam, J. Nijland Jr., bioscoop-exploi tant te Utrecht, leden; J. G. J. Bosman, Directeur van de Bioscoop- Bond, lid-Secretaris. Doordat de productie van korte Nederlandse films nagenoeg tot stilstand is gekomen, werden er gedurende 1950 maar weinig Ne derlandse films voor de Commissie vertoond. Vijf films konden als „aangewezen film" worden gequalificeerd en als zodanig door het Hoofdbestuur worden geplaatst op de in artikel 6 van het Be- drijfsreglement in zake de Vertoning van Nederlandse Films om schreven lijst. Bij besluit van het Hoofdbestuur werd een aantal films van deze lijst, die aan het begin van het verslagjaar 29 titels bevatte, afgevoerd. In drie gevallen werd het Hoofdbestuur geadviseerd tot plaat sing van de betrokken film op de Lijst van Geen Bezwaar ten einde een vertoning in de bioscopen mogelijk te maken.

Historie Film- en Bioscoopbranche

Jaarverslagen | 1950 | | pagina 32