Dr. P. H. C. Tibout en de heren J. G. J. Bosman, Dr. F. H. Glastra van Loon, Dr. W. A. 't Hart, C. S. Roem, D. van Staveren en E. J. Verschueren. In verband met de bij Koninklijke Boodschap van 19 October 1949 ter overweging aan de Tweede Kamer aangeboden ontwerp Film- en Bioscoopwet heeft het Bestuur van de Stichting zich op 9 Februari 1950 met een adres tot de Kamer gewend. In zijn adres aan de Kamer memoreerde het Stichtingsbestuur, dat men bij het totstandkomen van het Instituut onder meer is uitgegaan van de overweging dat gebleken is, „dat, zonder een regelmatig en goedgeleid onderzoek van ver schillende punten uit, het niet geoorloofd is vast te stellen, dat de bioscoop de verderfelijke invloed heeft, die velen gewend zijn eraan toe te schrijven en dat, zo er van zulk een invloed sprake kan zijn, de graad ervan dient te worden vastgesteld om een verantwoorde basis voor adviezen, maatregelen en tegen-invloe den te hebben." Het Stichtingsbestuur, de technische wijzigingen in het midden latende, wees op het groot aantal bepalingen in het wetsontwerp, die een aanmerkelijk stringentere toepassing der thans geldende voorschriften zouden betekenen, of via gemeentelijke bemoeiingen mogelijk zouden maken met name de artikelen betreffende de vergunningsverplichtingen, keuringen, nakeuringen enz. alsmede op de zeer ruime bevoegdheden die terzake aan de gemeentelijke autoriteiten worden toegekend. Het sprak als zijn mening uit, dat het ten zeerste de voorkeur zou hebben verdiend met de wijziging van de wettelijke voorschriften ten aanzien van film en bioscoop te wachten, totdat de uitkomsten van een regelmatig en goed geleid onderzoek omtrent de materie film en jeugd, welk onderzoek onge twijfeld ook van groot nut zou kunnen zijn voor vermeerdering van kennis omtrent het bioscoopwezen in het algemeen, zouden ver kregen zijn. Aan een uitstel van deze gehele aangelegenheid totdat kennis zou kunnen zijn genomen van de resultaten van een dergelijk onderzoek, zijn naar de mening van het Stichtingsbestuur geen be zwaren van betekenis verbonden, omdat volgens de algemene opinie en de herhaaldelijk uitgesproken overtuiging der Regering de thans geldende Bioscoopwet zeer bevredigend werkt. Op grond van deze en andere overwegingen verzocht het Be stuur de Kamer te willen uitspreken, dat het wetsontwerp in quaestie niet berust op voldoende vaststaande kennis van feiten en omstandigheden op het gebied van film en bioscoop. Uit het Stichtingsbestuur is een Wetenschappelijke Advies Com missie gevormd, welke na ampele overwegingen een plan heeft 35

Historie Film- en Bioscoopbranche

Jaarverslagen | 1950 | | pagina 38