in de eerste plaats zitting hebben als vertegenwoordigers van werk
gevers of werknemers, maar als bedrijfsgenoten, die voor eenzelfde
doel samenwerken.
Tot voorzitter der Sociale Commissie werd gekozen de heer W.
K. G. van Roven en tot Secretaris de heer H. W. Hagenberg.
De Commissie heeft in 1950 vijf vergaderingen gehouden. Daar
bij werden vele adviezen aan het College van Rijksbemiddelaars
uitgebracht ter zake van gevraagde toestemmingen om aan de werk
nemers hogere lonen te mogen betalen dan in de loonregeling zijn
voorgeschreven. Daarbij werd in aanmerking genomen, dat oor
spronkelijk tussen werkgevers en werknemers was overeengekomen
om lonen, die hoger waren dan in het ontwerp-loonregeling was
voorzien, te handhaven. Wel werd een zekere limiet voor de over
schrijding van de hoogte van het loon aangenomen.
De omvang van dit werk blijkt uit het feit, dat 24 werkgevers
dispensatie voor hogere lonen voor enige honderden werknemers
hebben aangevraagd. Vrijwel zonder uitzondering heeft het Col
lege van Rijksbemiddelaars de adviezen der Sociale Commissie op
gevolgd.
De Commissie heeft voorts een aantal klachten betreffende loon-
vorderingen, overwerkgeld, kwesties van vacantietijden, vaststel
ling van verval, functie-vermeldingen in werkboekjes enz. behandeld,
zulks overeenkomstig haar opdracht om bij geschillen over de toe
passing van de loonregeling van advies te dienen.
Met betrekking tot de door het College van Rijksbemiddelaars op
7 September voorgeschreven loonsverhoging met 5 heeft de So
ciale Commissie aan werkgevers en werknemers in het bioscoop
bedrijf een uitvoerig schriftelijk advies uitgebracht, waarvan als de
belangrijkste punten kunnen worden gereleveerd:
a. dat de loonsverhoging ook van toepassing is op de lonen, die
met dispensatie van het College van Rijksbemiddelaars reeds
hoger zijn dan in de loonregeling is bepaald;
b. dat de verhoging niet op de basisionen, doch uitsluitend op de
garantieionen van de werknemers, die mede inkomsten uit ver
val genieten, behoort te worden toegepast;
c. dat ontraden wordt de reeds hoge lonen van jeugdige ongehuw
de werknemers beneden 23 jaar te verhogen, welke verhoging
namelijk facultatief was gesteld.
38