82 vermakelijkheidsbelasting verhindert een normale ontplooiing, daar enerzijds voor verbetering van het theaterpark behoudens weinige uitzonderingen de middelen ontbreken, anderzijds de stichting van nieuwe bioscopen voer de kapitaalmarkt weinig aantrekkelijk is. Het feit, dat er van herbouw der ver woeste Rotterdamse bioscopen nog zo goed als niets terecht is gekomen, spreek! in dit opzicht boekdelen. Bij het vaststellen van de inkooppolitiek blijft -het dan ook zaak zich te blijven baseren op de verhuurmogelijkheden, die voor 80 bepaald worden door de grote 'bioscopen, wier aantal slechts een derde gedeelte van het totaal aantal bioscopen uitmaakt. - Daartegenover staat een nog steeds toenemende stijging van de lasten van copieën en betiteling, transport en omzetbelasting, alsmede de stijging van de lonen. Op de kosten zal in menig geval bezuinigd kunnen worden door beperking van het aantal in te kopen films, want het ligt voor de hand, dat er ook in 1950 ondanks de vermindering van de totale invoer nog heel wat films aan de markt zijn gekomen, waarvan de kosten nauwelijks of in het geheel niet goed gemaakt konden worden. Er blijven nu alleen over de moeilijkheden op het gebied van de invoer van films uit Westelijk Duitsland. Nog steeds houdt de Nederlandsche Bank hef uitreiken van invoervergunningen voor films uit Westelijk Duitsland tegen, al zijn er incidenteel na een wachttijd van vele maanden wat films vrijgegeven. Op deze wijze wordt het onze leden onmogelijk gemaakt op een normale wijze met Westelijk Duitsland zaken te doen. Het staat wel vast, dat deze moeilijkheden met deviezen niets uitstaande hebben, zoals blijkt uit de betalingsbalans. Blijk baar zijn deze moeilijkheden van geheel andere aard. Wij vragen ons echter af, of wij in deze situatie langer kunnen berusten en of niet de tijd is gekomen om met kracht te eisen, dat ons evenals voor het verdere Nederlandse bedrijfs leven reeds het geval is de vrijheid wordt gegeven om cp normale wijze zaken met Westelijk Duitsland te doen. Reeds het vorig jaar hebben wij melding gemaakt van onze ernstige grieven tegen de maatregel van de Nederlandsche Bank om aan het beschikbaar stellen van deviezen voorwaarden te verbinden betreffende het filmhuurpercentage. Dat moet immers beschouwd worden als een eenzijdige en onredelijke inmenging in interne bedrijfsaangelegenheden. Wij zullen ons niet verdiepen in de vraag, of de Nederlandsche Bank wel bevoegd is een dergelijke voorwaarde te stellen, maar het is toch wel volkomen in strijd met het overheidsstreven naar liberalisering van de handel, dat deze eenzijdige bepaling voor alle films ook als zij afkom stig zijn uit landen zonder de minste deviezenmceilijkheden nog langer ge handhaafd blijft. Het Afdelingsbestuur zal zijn pogingen om deze onredelijke voorwaarde ingetrokken te krijgen onverzwakt voortzetten. Hoewel het afgelopen jaar wel het bewijs heeft geleverd, dat de Europese film in belangrijkheid toeneemt, heeft het Bestuur, na raadpleging van de leden vergadering van onze Afdeling, opnieuw tot het Hoofdbestuur het verzoek gericht bij de Ledenraad een voorstel aanhangig te maken om het bestaande Bedrijfsbesluit in zake de Deviezenregeling' met een jaar te verlengen. De Leden raad heeft dit voorstel goedgekeurd, zodat ook in 1951 elke bioscoop gedurende ten minste 12 weken hoofdfilms zal moeten vertonen, die niet vervaardigd zijn in de Verenigde Staten van Noord-Amerika. In het vorig verslagjaar hebben de heren C. S. Roem en H. W. Hageraberg, die door het bestuur waren belast met een onderzoek naar de mogelijkheid ener importbeperking, rapport over hun studie uitgebracht. Het bestuur heeft ver volgens aan de heren J. S. Croeze en H. W. Hagenberg opgedragen met alle filmverhuurders individueel besprekingen te voeren over de uitvoerbaarheid van

Historie Film- en Bioscoopbranche

Jaarverslagen | 1950 | | pagina 88