88
bedrijf het principe van de vertoning van slechts één filmprogramma per bioscoop
per week als juist en gezond heeft erkend en dat van dit principe slechts
bij wijze van hoge uitzondering kan worden afgeweken. Het heeft dan ook
ernstige bezwaren tegen het voormelde besluit van het Hoofdbestuur kenbaar
gemaakt. De betrokken bioscoopondernemer heeft daarin aanleiding gevonden
te verklaren, dat hij van de verleende dispensatie geen gebruik wenste te maken.
Als gevolg van de stijging der kosten van het copiemateriaal en der bewer-
kingskosten bleken de uitkeringen, die bij de collectieve filmverzekering waren
voorzien, namelijk van maximum f 0.75 per meter voor zwart-wit films en
maximum f 1per meter voor gekleurde films, in vele gevallen niet meer
voldoende om de schade te dekken.
Het bestuur nam het standpunt in, dat de verzekerde bedragen moesten
worden verhoogd tot f 1per meter voor zwart-wit films en f 1.50 per meter
voor gekleurde films. Dat zou evenwel een aanzienlijke verhoging van de premie
betekenen. Aangezien echter het premiebedrag reeds elk jaar ten gevolge van
de opeenhoping van oude copieën in de filmkluizen aanzienlijk is gestegen,
nam het bestuur het standpunt in dat er een oplossing moest worden gevonden
zonder verdere premieverhoging.
In aanmerking nemende het feit, dat slechts enkele filmverhuurders door het
bewaren van grote hoeveelheden oude copieën de abnormale stijging van de
jaarlijkse premie hebben veroorzaakt, terwijl de meeste filmverhuurders op de
normale wijze hun oude copieën na twee of drie jaar doen vernietigen, vond
het bestuur billijk, dat de premiekosten voor de films in kluizen beperkt zouden
blijven tot de copieën, die niet ouder zijn dan drie jaar na de premièredatum.
Op die manier kan een aanzienlijke verbetering in de schade-uitkering worden
verkregen zonder dat het premiebedrag behoeft te worden verhoogd.
Aan de andere kant zouden de filmverhuurders, die er prijs op stellen hun
copieën langer dan drie jaar na de premièredatum te bewaren, een aanvullende
verzekering kunnen sluiten, waarbij zij bovendien kunnen profiteren van het
goedkope tarief der collectieve verzekering. Voorstellen in deze geest heeft het
bestuur aan het Hoofdbestuur voorgelegd.
Half November kondigde het dagblad Het Parool een verhoging van de
advertentietarieven met 25 °/o aan met de mededeling, dat krachtens een in de
contracten voorkomende clausule de adverteerders konden kiezen tussen hel
verbreken van de adverentiecontracten of het accepteren van de verhoogde
regelprijs.
Van de zijde van verschillende filmverhuurders werd verzocht te dezer zake
stelling te nemen en derhalve werd overleg gepleegd met het bestuur van de
Afdeling Amsterdam, dat bij deze zaak eveneens betrokken was. Besloten werd
aan het Parool mede te delen, dat de filmverhuurders er ernstige bezwaren
tegen hadden, dat de prijsverhoging der advertenties zo plotseling was afge
kondigd, dat zij, nu de abonnementsprijs gehandhaafd bleef niet bereid waren
de hogere advertentietarieven te betalen en dat zij het in hoge mate onbillijk
en onredelijk vonden, dat de bestaande advertentiecontracten niet werden
gerespecteerd. Voorts trad het bestuur in overleg met de Bond van Adverteerders,
die eveneens in hoge mate over het optreden van Het Parool verbolgen was.
Verder bleek, dat ook de andere instellingen op het gebied van kunst en
amusement tegen de verhoging van het adverentietarief stelling hadden genomen.
De directie van Het Parool, blijkbaar onder de indruk gekomen van al deze
bezwaren, deelde hierop mede, dat zij besloten had de verhoging van de
advertentieprijs eerst op 1 Januari 1951 te laten ingaan, althans voor de adver
teerders, die nog contracten hadden lopen. Aangezien nagenoeg alle leden
tot deze categorie behoorden, werd besloten de datum van 1 Januari af te