93 besloten, neerkomende op een restitutie van een deel der betaalde belasting, niets terecht kwam, want de gemeente betaalde slechts belasting terug tot een bedrag, gelijk aan het verschil tussen de kosten van het variété en de opbrengst van de variété-toeslag op de entreeprijzen, in geval van verlies. Het door het Tuschinski-concern voorgenomen ontslag van musici en de afschaffing van variété en huisorkesten leidde tot een adres van het hoofdbestuur van de Ne derlandse Organisatie van Musici en Artisten aan de Gemeenteraad, houüenae een verzoek om de vermakelijkheidsbelasting voor die theaters en bioscopen, die met levende muziek exploiteren, terug te brengen op 20 Dit adres werd behandeld in de Gemeenteraadszitting van Woensdag 20 September 1950. De Wethouder schroomde niet om in deze Gemeenteraadszitting te verklaren, dat het met het bezoek aan de bioscopen nogal los liep en dat hij er niet aan dacht de vermakelijkheidsbelasting te verlagen. Hij noemde daarbij enige cijfers betreffende het bioscoopbezoek over de eerste acht maanden van het jaar 1950, welke er volkomen naast waren. Deze cijfers zijn immers gebaseerd op de door de exploitanten ingekochte entreebewijzen, welke geen enkele basis vormen voor het werkelijke bioscoopbezoek. De Wethouder verklaarde, dat in de periode van 1 Januari tot en met 31 Augustus 1950 meer mensen de bioscoop hadden bezocht dan over de gelijke periode van het vorig jaar. De cijfers van het Bondsbureau wezen uit, dat integendeel het aantal bezoekers over deze periode ruim 176.000 lager was. De onwelwillendheid van het Gemeentebestuur jegens het film- en bioscoop bedrijf werd in het verslagjaar verscheidene malen gedemonstreerd in andere kwesties, de toepassing van de verordening op de vermakelijkheidsbelasting betreffende. De verordening op de heffing van een belasting op vermakelijkheden bepaalt, dat alle films, die door de Centrale Commissie voor de Filmkeuring zijn gekeurd, overeenkomstig artikel 1, 2e lid,2- der Bioscoopwet, in aanmerking komen voor een verlaagd belastingtarief van 8J4 Een film, welke in het theater van een der leden werd vertoond, werd door de Centrale Commissie overeenkomstig genoemd artikel gekeurd en kwam derhalve in aanmerking voor dit verlaagde tarief. De keuringsuitslag als zodanig was echter in de eerste vertoningsweek nog niet bekend en derhalve betaalde de ondernemer gedurende die week het tarief van 35 Het verzoek van de exploitant om, nu gebleken was, dat de film als zogenaamde culturele film was gekeurd, restitutie van belasting over de eerste vertoningsweek tot het percentage van 8% te verlenen, werd afge wezen. Ook de daarna door het Afdelingsbestuur bij de Inspecteur der gemeente belastingen ter zake naar voren gebrachte bezwaren werden niet erkend, waarbij men zich beriep op de controlevoorschriften ter zake. Dezelfde moeilijkheid doet zich voor met betrekking tot de journaals, die zonder uitzondering steeds worden gekeurd overeenkomstig artikel 1, 2, 2~ der Bioscoopwet, maar waarvan de keuringskaart soms evenmin tijdig aanwezig kan zijn. De verordening betreffende de heffing van belasting op artikel 1-films stelt de bioscoopexploitanten soms voor problemen. In de eerste plaats mogen zij geen muziek ten gehore brengen, tenzij deze afkomstig is van de filmband en in de tweede plaats mogen zij niet vertonen trailers van de films, welke in de be trokken bioscopen worden verwacht, zelfs niet indien deze trailers betrekking hebben op films, die reeds zijn gekeurd volgens artikel 1. Daartegenover staat, dat de vertoning van reclamefilms en reclameplaten wel bij de vertoning van artikel-1 films geoorloofd is, als men aanspraak wil maken op het belastingtarief van %YA. Hoewel daartegen verscheidene malen bezwaren naar voren zijn gebracht door ondernemers heeft het Gemeentebestuur het niet nodig geoordeeld om in dit opzicht een soepeler houding aan te nemen. Derhalve is de bioscoopondernemer verplicht om, wil hij profiteren van het verlaagd tarief, tijdens de vertoning van reclame in de pauze het publiek van muziek, en zelfs van het Volkslied, ver stoken te laten.

Historie Film- en Bioscoopbranche

Jaarverslagen | 1950 | | pagina 99