101 doorschemeren - dat de wethouder van financiën voor redelijke argumenten niet toegankelijk is. In aanmerking nemende, dat de wethouder bij zijn belasting- politiek steun vond in het bekende K.B. I. 560 en in 1950 zelfs ronduit ver klaarde er niet aan te denken de vermakelijkheidsbelasting voor bioscopen te verlagen, heeft het bestuur er van afgezien dit jaar weer een knieval te maken en opnieuw datgene te vragen wat niet meer dan billijk zou zijn, namelijk ge lijkstelling van het film- en bioscoopbedrijf met andere exploitatievormen van ontspanning en ontwikkeling, die een veel lager tarief betalen. Het bestuur, zowel als de leden hebben in het algemeen begrepen dat, wil men in dit opzicht iets ten gunste van ons bedrijf kunnen bereiken, men geen vuist in He zak moet maken. Laat het Gemeentebestuur van Amsterdam niet menen, dat het bioscoop bedrijf in de 35 zal berusten. Integendeel. Het bestuur bereidde stappen voor, die er, hetzij direct of indirect, toe zullen moeten leiden, dat ook het Gemeentebestuur van Amsterdam de heilloze gevolgen van haar discriminerende, en economisch gezien domme, belastingheffing zal inzien. Nu bij besluit van de Tweede Kamer tegen het eind van het verslagjaar artikel 6 uit de Wet Nood- voorziening Gemeentefinanciën werd geschrapt en de Kortingsregeling van het Financieel Verhoudingsbesluit derhalve niet meer van kracht is, werd de Ge meente Amsterdam evenals voorheen vrij in het heffen van vermakelijkheids belasting naar eigen inzicht, en het zal de Gemeente Amsterdam, die zich aan vankelijk zo gretig heeK' beroepen op de noodzaak om ingevolge dit besluit de belasting te verhogen, duidelijk gemaakt worden, dat zij thans geen enkel rede lijk argument meer heeft om cle discriminerende belastingheffing voor het bioscoopbedrijf op het huidige peil te handhaven. Wij zien niet in waarom de bioscopen, die wat de vermakelijkheidsbelasting betreft bij een voor iedereen gelijke heffing toch al het leeuwendeel zouden opbrengen, blijvend achtergesteld moeten worden bij revues en cabarets, alsmede sportvoorstellin.geu in stadion- bedrijven. Het gaat niet aan, dat men bij de heffing van vermakelijkheidsbelas ting, welke een verteringsbelasting is, die zogenaamd door het publiek moet worden opgebracht, als maatstaf voor het tarief beschouwt de winsten of ver liezen welke worden gemaakt of geleden. De ambtenaren dei" Gemeentebelastingen waren ook in het afgelopen jaar weinig tegemoetkomend ter zake van de heffing van het verlaagde belasting tarief van 8% voor films, die door de Centrale Commissie worden gekeurd, overeenkomstig artikel 1, lid 2, 2e der Bioscoopwet. Zij eisten, eveneens in spoed gevallen, bijvoorbeeld bij speciale filmreportages, waarvan tevoren vaststaat, dat zij volgens artikel 1 worden gekeurd, bij de aanvraag om entreebewijzen met verlaagd belastingtarief overlegging van de betrokken keuringskaart, ook wanneer dit niet altijd mogelijk was omdat die kaart nu eenmaal uit Den Haag moest komen. In geval van het ontbreken van de keuringskaart, waarmede de culturele keuring zou moeten worden aangetoond, werd betaling van het nor male tarief geëist; zelfs neemt men geen genoegen met telefonische bevestigingen van de zijde der keuring. Dit alles mag nu wel strikt in overeenstemming zijn met de voorschriften der gemeentelijke belastingverordening, het wijst allerminst op begrip voor de belangen van het bedrijf en het dienend karakter van de taak der overheidsinstellingen. De medewerking, die het filmbedrijf, en in enkele gevallen ook de Amster damse bioscopen rechtstreeks, bij voorkomende gelegenheden hebben ondervon den van de zijde der Filmkeuring te 's-Gravenhage steekt hierbij wel bijzonder gunstig af. De buitengewone spoedledenvergaderingen, welke op Maandag 29 Januari en Zaterdag 10 Maart 1951 werden gehouden, waren bijna geheel gewijd aan de bespreking van het concept-Gewijzigd Algemeen Bedrijfsreglement, samen gesteld door het Hoofdbestuur, en hel Overgangsbesluit. Aan dit ontwerp is in dit verslag elders bij de bespreking van Bond- en Bedrijfsreglementeringen uitvoerig aandacht gewijd.

Historie Film- en Bioscoopbranche

Jaarverslagen | 1951 | | pagina 103