103 het bestuur van de Afdelingsraad en het bestuur van de Bedrijfsafdeling Film verhuurders door de verhuurders werd verworpen. Het standpunt van de exploitanten kwam hierop neer, dat men het principe van het percentage, dat na de oorlog ter tegemoetkoming aan het verlangen van de verhuurders in het reglement was vastgelegd, niet wilde ondermijnen door daaraan een garantie te verbinden, omdat zulks het exploitatierisico uit sluitend op de rug van de bioscoopondernemers zou leggen. Het compromisvoorstel van de Afdeling Amsterdam hield in, dat de mogelijk heid zou worden geopend om, bij verhuur van films ten behoeve van zaken met een gem. maximum weekomzet van f 260,netto, aan verhuurder en exploi tant de vrije keus te laten, in onderling overleg te contracteren op percentage met een garantiesom van ten hoogste f 30,of tegen een vaste prijs. De verhuurders echter hadden onoverkomelijke bezwaren tegen de invoering van het principe vaste prijs. Zij vreesden, dat dit principe ook voor zaken met een grotere omzet langzamerhand ingang zou gaan vinden. Zij wezen er op, dat zij van de kleine zaken dikwijls een' filmhuur ontvingen, die niet voldoende was om de kosten der copieën, van verzending, slijtage en administratie te dekken. Ten slotte heeft het bestuur bij wijze van compromis een nieuw amendement aan de ledenvergadering der Afdeling Amsterdam d.d. 8 December voorgelegd, hierop neerkomende, dat artikel 10 van het Aanvullingsreglement, tussen de eerste en tweede alinea, als volgt zou worden aangevuld: „Uitgezonderd van deze bepaling zijn vertoningsovereenkomsten ten behoeve van bioscopen welke volgens een door het Bondsbureau per kalenderjaar op te maken lijst een op brengst hebben van ten hoogste f 260,per vertoningsweek. In deze overeen komsten mag de auteursprijs ook worden bedongen in de vorm van een aandeel in de opbrengst van de betreffende hoofdfilm met een garantiesom van ten hoogste f40, Hiermede werd dus het bedingen van een percentage met garantie in de eerste plaats beperkt tot de kleine zaken met dikwijls al te geringe opbrengsten en in de tweede plaats werd de mogelijkheid opengelaten, dat exploitant en verhuurder in bepaalde gevallen ook een garantiesom zouden kunnen vaststellen, die lager dan f 40,is, waarmede dus enerzijds werd tegemoetgekomen aan de bezwaren van de kleine leden en anderzijds aan de bezwaren van de filmverhuurders. In de practijk was immers gebleken, dat, ingeval twee programma's per week wor den gehuurd, de betrokken verhuurder van die programma's bereid is het tweede programma tegen voordeliger condities te leveren, dan het eerste, zulks met het oog op het geven van kindervoorstellingen, speciale Donderdagavondvoorstel lingen, enz. In dat geval zou immers een filmhuur van f 40,welke voor de eerste weekhelft normaal zou zijn geweest, niet kunnen worden opgebracht. De ledenvergadering verklaarde zich met algemene stemmen accoord met dit voorstel en de gedelegeerde der Afdeling in de Ledenraad nam op zich dit dien overeenkomstig te verdedigen. Met voldoening mag worden geconstateerd, dat dit initiatief van de Afdeling Amsterdam in de Ledenraad een meerderheid wist te verwerven, waardoor de moeilijkheden tussen verhuurders en exploitanten waren opgelost. Een groot aandeel nam de Afdeling Amsterdam ook in de behandeling van het concept-Gewijzigd Algemeen Bedrijfsreglement, dat door het Hoofdbestuur ter vervanging van het bestaande reglement aan de Ledenraad was voorgelegd. Het concept werd in enige bestuurs- en ledenvergaderingen uitvoerig besproken en geamendeerd. Daar inmiddels was gebleken, dat vele leden grote bezwaren hadden tegen deze nieuwe en diepingrijpende organisatorische reglementering, stelde het bestuur der Afdeling de ledenvergadering, ten einde in ieder geval de technische zeer goede opzet van het reglement te behouden, enige vergaande wijzigingen voor, waarmede de ledenvergadering zich kon verenigen, hoewel er een minderheid was die, gehoord de voorstellen van het bestuur, oordeelde, dat

Historie Film- en Bioscoopbranche

Jaarverslagen | 1951 | | pagina 105