dat daarmede een begin zou zijn gemaakt met de oprichting van een aparte
bedrijfsorganisatie. Het onderlinge saamhorigheidsgevoel van de leden bleek in
de laatste ledenvergadering van het jaar ondubbelzinnig. Ondanks alle belan
gentegenstellingen, etc. waren nagenoeg alle leden van oordeel dat er slechts
één organisatie is, die de belangen van de ondernemers in het film- en bioscoop
bedrijf naar behoren kan dienen, namelijk de Nederlandsche Bioscoop-Bond.
De ledenvergadering deed echter in deze kwestie geen uitspraak, omdat ge
bleken was, dat het Hoofdbestuur haar in studie had genomen en besprekingen
voorbereidde met het bestuur van het centrum1 en deszelfs geestelijke adviseurs.
Aan het eind van het verslagjaar waren de resultaten daarvan nog niet bekend.
Aangaande de toepassing van de door bet College van Rijksbemiddelaars
voorgeschreven loonsverhogingen van 5 ontstond in het verslagjaar verschil
van mening voor wat betreft de lonen van personeel, werkzaam op verval.
De Sociale Commissie onder voorzitterschap van de heer W. K. G. van Roven
nam het standpunt in, dat zij uitsluitend van toepassing waren op de garantie-
lonen en niet op de basisionen als bedoeld in artikel 7 van de Loonregeling.
Deze opvatting werd door het College van Rijksbemiddelaars onderschreven.
Op instigatie van een der vakbonden had een portier van een grote Amster
damse bioscoop bij de Kantonrechter een vordering tot betaling van 5 toeslag
over het minimum basisloon tegen zijn werkgever ingesteld en de Kantonrechter
wees die vordering toe, in tegenstelling dus met de opvatting van het College
van Rijksbemiddelaars. Van dit vonnis werd op verzoek van het Hoofdbestuur
van de Bond cassatie aangevraagd bij de Hoge Raad in het belang der Wet.
De beslissing was in het verslagjaar nog niet gevallen.
Naar aanleiding van dit vonnis deden zich in Amsterdam enige kwesties voor
betreffende de uitbetaling van de 5 aan inmiddels ontslagen personeel. Hier
voor werd door de voorzitter met de betrokken vakbond een regeling getroffen,
Verder werden behandeld bezwaren aangaande de wijze van annonceren
door enige bioscopen, alsmede bezwaren tegen reclameattracties in bioscopen,
die met de filmvoorstelling als zodanig- niets te maken hadden. Het bestuur
heeft de betrokken leden gewezen op het gevaar, dat dergelijke reclame-metho
den zouden kunnen leiden tot een algemene wederinvoering van het zo verder
felijke cadeaustelsel.
Besproken werd voorts de belastingvrije vertoning van televisieprogramma's
in café's en de keuring van films, die worden gctelevisieerd. In October begon
nen namelijk de eerste geregelde televisie-uitzendingen door de omroepvereni
gingen. Het spreekt vanzelf, dat deze uitzendingen door ons bedrijf nauwlettend
zijn gevolgd. Inmiddels is komen vast te staan, dat de TV.-programma's zo
weinig attractief zijn, dat de belangstelling van het publiek voor deze nieuwig
heid reeds danig is gedaald. Het aantal televisietoestellen in Amsterdam, dat bij
particulieren is opgesteld, is uiterst gering en uit niets blijkt, dat de televisie
binnen afzienbare tijd een concurrentiefactor van enige betekenis voor het bio
scoopbedrijf in Amsterdam zal worden.
Verschillende malen werkten de leden van de Afdeling Amsterdam mee aan
de vertoning van projectieplaten ten behoeve van sociale instellingen en ook
werden enige bioscoopcollecten toegestaan aan het Rode Kruis en ten behoeve
van de slachtoffers van de watersnood na de overstromingen in September te
Amsterdam.
Bij het afscheid van de oud-chef der gemeentebelastingen, de heer S. de Boer,
gaf het Bestuur van de Afdeling acte de présence.
Tot het lidmaatschap der Afdeling traden toe de N.V. Pacific, exploitante van
het Odeon Theater en de heer D. J. van Leen als exploitant van de Cinema
Hollandia aan de Haarlemmerdijk. Met betrekking tot de aanvraag van de
heer Van Leen om inschrijving van genoemde zaak op zijn naam in het bedrijfs
lef