27 dag- en weekbladen die Nederland telt en daarover met familie of kennissen van gedachten heeft gewisseld). De opvattingen van deze kringen bewegen zich tussen een met tolerantie toegepaste censuur aan de hand van bepaalde normen en de totale verbanning van de film uit de samenleving als de spreekwoordelijke bok be laden met de schuld van tal van maatschappelijke kwalen, waar voor zij zo direct geen verklaring weet te vinden. Ten slotte zijn daar nog degenen, wier aantal en betekenis vooral na de laatste oorlog zijn toegenomen, die menen, dat de film een grote rol zou kunnen spelen bij de bevordering van een betere verstandhouding tussen de volkeren juist door het eigen volkskarakter op de film te projecteren en deze naar waarheid te laten getuigen zowel van de goede als van de minder prettige din gen, die in een bepaalde gemeenschap worden aangetroffen. Maar de ironie van het lot wil nu eenmaal dat sommige vroede vaderen blijkbaar de mening zijn toegedaan dat de film, zelf het voorwerp van zovele controversen, alles moet vermijden wat naar controverse zweemt en vooral de goegemeente niet mag wakker schudden in dien zulks tot een heilzame botsing van tegengestelde meningen zou kunnen leiden. Dit heeft men onder meer nog gedurende het verslagjaar in Nederland kunnen constateren, maar dit verschijnsel valt ook elders waar te nemen. Daarom vragen velen, die op inter nationale bijeenkomsten met enthousiasme horen gewagen van een volkerenverbindende taak van de film zich thuisgekomen af hoe de film deze taak kan vervullen, indien zij onderworpen blijft aan po litieke en andere taboe's en haar niet dezelfde rechten worden toe gekend als aan andere vormen van kunst en vrije meningsuiting. Weliswaar wijzen al deze onderscheidene opvattingen er in feite op, dat men de film méér dan gewone aandacht waard acht, zij het op totaal verschillende gronden, maar dit maakt intussen de taak van degenen, die in het filmbedrijf werkzaam zijn, er niet lichter op. Alleen al uit welbegrepen eigenbelang is het filmbedrijf gene gen deskundige voorlichting te aanvaarden, maar het is geen sine cure om bij deze veelheid van uiteenlopende meningen, van ge vraagde en van niet-gevraagde adviezen van deskundigen en van niet-deskundigen van allerlei aard de juiste weg te volgen, zich daarbij realiserend wat vele van deze goedwillende lieden zich niet realiseren dat het filmbedrijf een economisch uiterst kwets baar bedrijf is en blijft. De bedrijfsleden en inzonderheid hun bestuur geven zich zowel van de culturele als van de sociale betekenis van de film terdege rekenschap en zijn zich van eigen verantwoordelijkheid in dit op zicht bewust. Naar beste vermogen trachten zij binnen het econo misch toelaatbare, en ook wel daarbuiten, te doen wat tot culturele verheffing van het bedrijf kan bijdragen, maar deze opgave wordt soms ten zeerste verzwaard door een gebrek aan waardering, ook

Historie Film- en Bioscoopbranche

Jaarverslagen | 1951 | | pagina 26