gorie van werknemers ingevolge het bepaalde in de regeling van
lonen en andere arbeidsvoorwaarden toch reeds aan de hoge kant
zijn. Dit laatste was mogelijk omdat het geven van een loonsverho
ging voor ongehuwde werknemers beneden 23 jaar facultatief vas
gesteld.
Voorts werd er op gewezen dat ook ditmaal de verplichte loons
verhoging niet van toepassing was op de minimum basisionen, zijnde
de lonen van hen die mede inkomsten uit verval genieten. De Com
missie ging er hierbij van uit, dat ook een werknemer die verval
geniet wekelijks ten minste het voor hem vastgestelde garantieloon
plus de verplichte loonsverhogingen moet ontvangen, zodat door
hetgeen hij aan verval ontvangt wordt bepaald welk basisloon hem
toekomt, waarvoor in de loonregeling bepaalde minima zijn aan
gegeven. Is dus het verval zodanig dat een werknemer met inbe
grip van het minimum basisloon meer ontvangt dan het verhoogde
garantieloon dan komt hem, aldus luidde de opvatting der Com
missie niet nogmaals een verhoging over het minimum basisloon
toe. Door het College van Rijksbemiddelaars werd deze opvatting
gedeeld.
Een portier uit een der Amsterdamse bioscopen begon op insti
gatie van zijn vakbond over deze aangelegenheid een procedure
bij de kantonrechter te Amsterdam. Op 15 Juni 1951 werd door
de kantonrechter te Amsterdam vonnis gewezen en hij stelde daar
bij de eiser in het gelijk. Daar van deze zaak geen beroep mogelijk
was, omdat het hier een vordering beneden f 200,betrof, werd
van de zijde van de werkgever in overleg met de Bioscoop-Bond
aan de procureur generaal bij de Hoge Raad der Nederlanden ver
zocht cassatie in het belang van de wet in te stellen, aan welk ver
zoek werd voldaan. Aan het einde van dit verslagjaar was deze
zaak nog niet door de Hoge Raad behandeld.1)
In April 1951 werd door de vertegenwoordigers van de werkne
mers in de Sociale Commissie een voorstel ingediend tot wijziging
van de loonregeling. In de practijk was namelijk gebleken dat op
sommige punten wijzigingen gewenst waren en deze werden te
zamen met een aantal andere veranderingen die van werknemers-
zijde wenselijk werden geacht, aan het oordeel van de Sociale
Commissie onderworpen. Daar een aantal van de voorgestelde
wijzigingen zeer verregaande consequenties zouden opleveren werd
van werkgeverszijde een antwoordrapport opgesteld waarin ver
schillende voorstellen van de Werknemers werden bestreden en
suggesties werden gedaan voor de wijziging van andere voorstel
len. Bovendien maakte de werkgevers zelf een voorstel bij de So
ciale Commissie aanhangig tot het aanbrengen van een aantal
wijzigingen in de Loonregeling.
Deze, zowel voor de werkgevers als voor de werknemers be
langrijke voorstellen, zijn echter in dit verslagjaar niet behandeld,
34