hetgeen het gevolg is geweest van het optreden van een lid-werk-
nemer van de Sociale Commissie. Dit lid had het werk van de
Commissie reeds bij herhaling bemoeilijkt door zijn individualis
tisch optreden in zaken die bij de Sociale Commissie in behandeling
waren of door zaken die bij de Commissie thuis behoren in handen
te geven van het rechtskundig bureau zijner organisatie. In een
vergadering van de Commissie die in Juni werd gehouden, kwam
het ten slotte zover, dat het bedoelde lid openlijk zijn wantrouwen
in de Commissie uitsprak en verklaarde niet bereid te zijn zaken
die bij zijn organisatie aangesloten werknemers betroffen, bij de
Commissie aanhangig te maken.
Aangezien bleek dat voor deze houding geen enkele redelijke
grond aanwezig was verklaarde de voorzitter dat hij onder deze
omstandigheden niet meer wenste te vergaderen zolang het be
trokken lid-werknemer niet door een andere vertegenwoordiger
van de desbetreffende vakbond zou zijn vervangen.
De vertegenwoordigers van de tweede werknemersorganisatie
die in de Sociale Commissie is vertegenwoordigd, ondernamen nog
een verzoeningspoging, waarbij zij te kennen gaven het niet eens
te zijn met de opvattingen van hun mede-lid-werknemer. Deze
verzoeningspoging leverde echter niets op en de vergadering werd
daarop geschorst.
Van de kant van de werkgevers alsmede van de kant van de
laatstbedoelde werknemers werden vervolgens stappen onderno
men om het lid-werknemer dat zijn wantrouwen in de Sociale Com
missie had uitgesproken door een ander te doen vervangen. Hiertoe
wendde men zich o.a. tot het N.V.V., zijnde de organisatie waarbij
de desbetreffende vakbond was aangesloten. Het N.V.V. liet
echter alle correspondentie onbeantwoord en deze onbegrijpelijke
houding heeft er toe geleid dat de Sociale Commissie tot aan het
einde van het verslagjaar niet meer heeft kunnen functionneren,
waardoor een belangrijke achterstand bij de behandeling van dis
pensatie-aanvragen en arbeidsgeschillen is ontstaan. Dit is ook de
reden dat in dit verslagjaar slechts drie vergaderingen hebben
plaatsgevonden in welke vergaderingen behalve dispensatie-aan
vragen kwesties werden behandeld die betrekking hadden op de
toepassing en de interpretatie van de Loonregeling. Een der laatst
bedoelde kwesties handelde over de vraag of in bioscopen waar
dagelijks voorstellingen worden gegeven maar waar de wekelijkse
arbeidstijd toch minder dan 24 uur bedroeg, een loon naar verhou
ding van het aantal arbeidsuren zonder toeslag aan de werknemers
moet worden uitgekeerd, dan wel dat op grond van artikel 9 van
de Loonregeling 70 van de vastgestelde lonen verschuldigd is.
De Sociale Commissie sprak als haar mening uit dat het laatste
het geval was en het College van Rijksbemiddelaars sanction-
neerde deze opvatting.
35