In 1951 werden vijf beroepszaken aanhangig gemaakt (in 1950 zeven) waarvan vier in het verslagjaar werden behandeld. Tevens werden dit jaar behandeld een drietal beroepszaken welke nog in 1950 waren ingediend. In totaal werden dus zeven zaken behandeld. In vier zaken werd de uitspraak van de Commissie van Geschil len bevestigd en in drie zaken vernietigd. Een dezer laatste zaken betrof een geschil tussen een zestal leden-filmfabrikanten en één lid-filmfabrikant over een overtreding door deze laatste van een tussen deze zeven leden bestaande onder linge overeenkomst, houdende een vaststelling van minimumprijzen en maximum kortingen, op overtreding of niet-nakoming waarvan een boete was gesteld, en houdende een mogelijkheid voor de zeven ondertekenaren om zelf te beslissen of een overtreding of niet-na koming van de overeenkomst was geschied. Een dergelijke vast stelling van een overtreding heeft met betrekking tot het lid-film fabrikant plaats gevonden, terwijl hem tevens een boete werd op gelegd, tenzij hij alsnog aan bepaalde voorwaarden zou voldoen. Aangezien de zes fabrikanten van oordeel waren dat aan deze voorwaarden niet was voldaan zulks in tegenstelling tot de opvatting van het lid-filmfabrikant hebben zij een geschil bij de Bondsarbitrage aanhangig gemaakt, waarbij zij een bevestiging van hun vaststelling en een veroordeling tot betaling van de ge vorderde boete eisten. De Commissie van Geschillen bevestigde de vaststelling en veroordeelde het lid-filmfabrikant tot een zekere boete. Beide partijen waren door dit vonnis niet bevredigd en maakten een beroep aanhangig. De Raad van Beroep kon de Commissie van Geschillen in haar uitspraak niet volgen en vernietigde deze op de volgende gronden. In het onderhavige geval had de Bondsarbitrage een geschil ter beoordeling gekregen, waarvan blijkens de eis en de motivering een deel aan haar beoordeling was onttrokken, namelijk de vraag of een overtreding of niet-nakoming van de overeenkomst had plaats gehad, en hadden de betrokken fabrikanten in hun overeen komst de wijze bepaald, waarop dat deel van het geschil zou wor den beoordeeld. Men wilde slechts van de Bondsarbitrage gebruik maken om de door de betrokken fabrikanten zelf genomen beslis sing executabel te maken. Men schakelde de Bondsarbitrage dus alleen in voor zover deze kon dienen ter incasso van de gecreëerde vorderingen en voor zover de daarbij geopende organisatorische sanctiemogelijkheden konden dienen tot een snelle en doeltreffende effectuering. Aangezien de Raad onder deze omstandigheden niet kon beoor delen of en in hoeverre de vorderingen zoals die aan de Bondsar bitrage waren voorgelegd, gegrond waren, moest hij deze vorde ringen niet-ontvankelijk verklaren. 41

Historie Film- en Bioscoopbranche

Jaarverslagen | 1951 | | pagina 41