viel. De nieuwe Huurwet heeft thans dezelfde mogelijkheid als de
in de artikel 11 bedoelde arbitragecommissie, met dien verstande
echter, dat zij dwingend recht bevat, waarvan niet bij overeen
komst kan worden afgeweken.
Naar het aanvankelijke oordeel van het Hoofdbestuur zou een
uit artikel 11 voortgekomen arbitrage weliswaar niet nietig zijn,
maar moest het toch wenselijk worden geacht, dat het artikel zou
worden geschrapt. Er zouden immers beslissingen kunnen voor
komen ter zake van arbitrage van het Algemeen Bedrijfsregle-
ment èn van de Kantonrechter, die tegenstrijdig zouden zijn.
Er deden zich evenwel in verband hiermede zovele vragen voor,
dat het Hoofdbestuur besloot om zijn voorstel aan de Ledenraad
om het onderwerpelijke artikel te schrappen terug te nemen ter na
dere bestudering.
Ingevolge een op 2 Januari van het verslagjaar in werking ge
treden wijziging van artikel 61 der Registratiewet werd het regis
treren van onderhandse akten, hetwelk tot dan toe gratis geschied
de, belast met een recht van f 0,50 per akte. Met het oog op deze
wijziging bepaalde het Hoofdbestuur, dat de registratie van film-
huurcontracten voorlopig achterwege kon blijven en besloot om
bij de Ledenraad een voorstel aanhangig te maken om in artikel 2
eerste alinea van de Algemene Voorwaarden van Verhuur en
Huur van Films het woord „geregistreerd" te schrappen.
Ten gevolge van de stijgende kosten ondervonden de leden-film-
verhuurders, dat bij het verhuren van films aan kleine bioscopen,
de opbrengst soms niet voldoende bleek om de verzendkosten te
dekken.
De ledenvergadering van de Bedrijfsafdeling Filmverhuurders
stelde zich op het standpunt, dat het, het vorenstaande in aan
merking genomen, billijk was te verlangen, dat voor iedere film-
leverantie een minimale onkostenvergoeding van f 40,zou wor
den betaald. Zij was van oordeel, dat de leden-exploitanten, die
nog geen f40,per programma kunnen betalen, hun bioscoop
als nevenbedrijf exploiteren, zodat zij weinig of geen risico lopen,
terwijl de verhuurders daarentegen hun materiaal met verlies ter
beschikking stellen. De Bedrijfsafdeling diende daarom het initia
tief-voorstel in om de eerste alinea van artikel 10 van het Bedrijfs-
reglement ter zake ener aanvulling van de Algemene Voorwaar
den van Verhuur en Huur van Films te wijzigen in dier voege, dat
als minimum auteursprijs steeds genoemd bedrag per film en per
plaats zou worden betaald.
59