Na de oorlog was al spoedig gebleken dat de huidige tekst van
artikel 1 van het Gewijzigd Algemeen Bedrijfsreglement, waarin
de bedrijven van de filmfabrikanten en de filmproducenten en de
daartoe behorende bedrijfstakken zijn omschreven, verouderd is
en een noodzakelijke aanpassing behoeft. Het Hoofdbestuur had
daarom reeds in zijn op 1 December 1950 aan de leden toegezonden
concept-wijziging Algemeen Bedrijfsreglement voorgesteld om ar
tikel 1 te wijzigen in dier voege, dat het begrip „fflmproductiezaak"
aanzienlijk zou worden verruimd en daartegen het begrip „film
fabriek" zou worden beperkt tot dat van laboratorium en studio.
Zoals hiervoor reeds uiteengezet hebben de onderwerpelijke voor
stellen tot wijziging van het Algemeen Bedrijfsreglement het niet
tot een behandeling in een vergadering van de Ledenraad kunnen
brengen.
Intussen liet de genoemde herziening van artikel 1 op zich wach
ten. Het Hoofdbestuur besloot derhalve, op verzoek van en in over
leg met de leden-filmfabrikanten en de leden-filmproducenten, een
nieuw en meer uitgewerkt voorstel te doen tot wijziging van artikel
1, waarbij de voorgestelde indeling volkomen aansluit bij de huidige
stand van zaken op het gebied van de fabricatie en de filmproductie.
In de kringen van degenen, die zich bezig houden met de voor
bereiding, vervaardiging of bewerking van films leeft sedert de
Bevrijding de wens zich in een eigen bedrijfsafdeling te organise
ren, aangezien het gemis wordt gevoeld aan een regelmatig over
leg in organisatorisch verband. Reeds in 1948 hadden de leden
filmfabrikanten en de leden-filmproducenten het Hoofdbestuur in
kennis gesteld van hun voornemen om in overeenstemming met
artikel 22 der Statuten een eigen afdeling in de Bond te vormen.
Zij verzochten het Hoofdbestuur dit plan in studie te nemen en,
zo het de goedkeuring van zijn College zou kunnen verwerven,
aan de Ledenraad voorstellen te doen ter regeling van de oprich
ting van zulk een afdeling.
Het is het Hoofdbestuur niet alleen gebleken, dat de betekenis
van het Nederlandse filmproductiewezen het laatste decennium is
gegroeid, maar tevens dat daaraan vele aspecten verbonden zijn,
welke het beleid van de Bond ten nauwste raken. Dit wordt ook
door niet-leden, die op het gebied van de filmproductie werkzaam
zijn, zeer sterk gevoeld. Er bestaat in die kringen daarom een vrij
wel algemene neiging tot aansluiting bij de Bond, welke immers
onder zijn leden zowel fabrikanten als producenten telt. Daarbij
kan het Hoofdbestuur niet over het hoofd zien, dat het productie-
wezen ook voorzover het buiten het huidige Bondsverband valt
volgens dezelfde beginselen wordt geregeerd als exploitatie en
verhuur. Sterker nog, alleen een principieel beleid van exploitatie,
verhuur en productie tezamen, zal in staat zijn met succes de pro
blemen onder de ogen te zien welke verbonden zijn bijvoorbeeld
met de ontwikkeling van het auteursrecht in het algemeen en die
61