van het muziekauteursrecht in het bijzonder, met de groei van de televisie, met het belastingvraagstuk enz. Dit in aanmerking nemende, besloot het Hoofdbestuur, naar aan leiding van het verzoek van de leden-filmfabrikanten en van de leden-filmproducenten aan de Ledenraad, naast een aanpassing van artikel 1 van het Algemeen Bedrijfsreglement, de vaststelling van een reglement voor een op te richten Bedrijfsafdeling Film fabrikanten en Filmproducenten voor te stellen. Het Hoofdbestuur deed dit voorstel mede op grond van de overweging, dat er naast vraagstukken van principiële aard die het Bondsbeleid raken, nog tal van andere zijn, die om een oplossing vragen, zoals het tot stand brengen van algemene leveringsvoorwaarden bij opdrachten tot vervaardiging en bewerking van films in de geest van de Bonds- voorwaarden, vaststelling van uniforme contracten, een regeling van verhouding tussen producenten en medewerkers enz. Daarbij komt nog dat het merendeel van de leden-filmfabrikan- ten en de leden-filmproducenten geen lid is van de Bedrijfsafde ling Filmverhuurders, zodat zij niet, zoals de overige Bondsleden, van hun statutaire rechten ten volle gebruik kunnen maken door hun stem als eigen afdeling in de organisatie te laten horen en evenmin kunnen geraken tot het effectueren van besluitvormingen, zoals alle bestaande afdelingen dat wèl kunnen. Ook in dit opzicht achtte het Hoofdbestuur het verlangen naar een eigen Bedrijfs afdeling gerechtvaardigd. Zowel door de Bedrijfsafdeling Filmverhuurders als door de Afdeling Amsterdam werden ter zake van eerstgenoemd voorstel amendementen ingediend, welke enige practische verbeteringen in hielden. Het Hoofdbestuur heeft deze amendementen overgenomen. Toepassing reglementen Aan het begin van het verslagjaar bleek, dat enige leden in, ge breke waren gebleven te voldoen aan het door de buitengewone ledenvergadering van 6 Februari 1950 genomen besluit tot een regeling, waarbij de aan de Buma te betalen vergoedingen voor auteursrechten op een bepaalde wijze ten laste worden gebracht aan producenten, filmverhuurders en bioscoopexploitanten. De leden in quaestie verklaarden, dat zij niet tot betaling van Buma-bijdragen waren overgegaan, omdat de licentiegevers der door hen in Nederland in omloop gebrachte films zich zouden ver zetten tegen het verminderen van hun aandeel in de opbrengsten met een deel van de Bumakosten. Het Hoofdbestuur heeft deze leden er evenwel op gewezen, dat zij door voort te gaan met het in Nederland in omloop brengen van films, waarvan de licentiegever weigerachtig is een aandeel in de Bumakosten te betalen, handel den in strijd met de algemene belangen van het Nederlandse film* 62

Historie Film- en Bioscoopbranche

Jaarverslagen | 1951 | | pagina 65