94
de Afdelingsraad, er in de Ledenraad voor het voorstel geen meerderheid te
vinden was.
Daarna heeft het bestuur het Hoofdbestuur verzocht een voorstel aanhangig
te maken om de leveringsplicht, zoals is omschreven in het Bedrijfsbesluit in zake
de Deviezenregeling, op te heffen, daar het onredelijk is levering van hoofd
films te verlangen zonder dat een bedrag aan filmhuur wordt betaald dat althans
voldoende is om de directe kosten van de leverantie te dekken. Aan dit verzoek
wilde het Hoofdbestuur echter geen gevolg geven.
Daar echter het euvel van abnormaal lage filmhuurbetalingen der kleinste
bioscopen bleef voortduren, heeft het bestuur na rijp beraad een voorstel ont
worpen behelzende, dat voor de categorie van bioscopen met een gemiddelde
weekrecette van f 260,of minder een vaste huurprijs van f 40,per hoofd
film zou gelden. Dit voorstel was gedaan, omdat gebleken was, dat het Hoofd
bestuur niet afwijzend tegenover de vaststelling van een vast filmhuurbedrag voor
de kleinste bioscopen stond. In de ledenvergadering van de Bedrijfsafdeling Film
verhuurders van 12 November werden tegen dit voorstel grote bezwaren geuit.
Door de heer J. Weening werd een nieuw voorstel ter tafel gebracht, behel
zende, dat elke bioscoop een minimum onkostenvergoeding van f 40,per
film en per plaats zou betalen. Dit voorstel werd door de ledenvergadering
goedgekeurd en bij de Ledenraad aanhangig gemaakt. Het prae-advies van het
Hoofdbestuur was echter afwijzend.
Er is daarover nog een conferentie gehouden met het Dagelijks Bestuur
van de Afdelingsraad, waarbij ook een denkbeeld van de Afdeling Amsterdam
een punt van bespreking uitmaakte.
Het is overbodig om een volledige opsomming te geven van de verschillende
amendementen, die voorts nog werden ingediend, aangezien daarvan alleen van
belang is een amendement van de Afdeling Amsterdam, waardoor het voorstel
aldus werd gewijzigd, dat van bioscopen, die een opbrengst van ten hoogste
1 260,gemiddeld per vertoningsweek behalen, de auteursprijs ook mag worden
bedongen in de vorm van een aandeel in de opbrengst van de betreffende hoofd
films met een garantiesom van ten hoogste f 40,
Het voorstel van de Bedrijfsafdeling Filmverhuurders, gewijzigd volgens dit
amendement, is ten slotte in de vergadering van de Ledenraad van 18 December
aangenomen.
Met voldoening mag worden geconstateerd, dat, hoewel er niet volledig is
bereikt wat de filmverhuurders zich voor ogen hadden gesteld, zij in ieder geval
thans zelf de mogelijkheid in handen hebben om zich te beschermen tegen abnor
maal lage filmhuurbetalingen van de zijde van de kleinste bioscopen.
In het verslagjaar hebben zich tussen verschillende ledenfilmverhuurders en
het Nederlands Filminstituut weer meermalen wrijvingen voorgedaan. Voor een
groot gedeelte zijn deze toe te schrijven aan de omstandigheid, dat er nog altijd
leden zijn, die over de taak en de bevoegdheden van het Instituut onjuiste denk
beelden koesteren. Men bedenke daarbij, dat de filmleveranties, die het Film
instituut aan het verenigingsleven verricht, in de plaats zijn gekomen van de
vroegere leveranties via de Lijst van Geen Bezwaar en dat het Filminstituut
nu eenmaal meer armslag heeft dan via de Lijst van Geen Bezwaar aan de
filmverhuurders kon worden verleend. Er is dus geen twijfel aan, dat het afzet
gebied buiten de bioscopen is vergroot. Daartegenover zal uien moeien erkennen,
dat dit een otter in de vorm van de kosten, die hel Filminstituut au eenmaal
heelt, waard is. Anderzijds zijn de werkzaamheden van het Filminstituut vrij
nauw begrensd. Overschrijding van die grenzen heeft onherroepelijk klachten
van de leden-exploitanten tengevolge, weshalve men van het Filminstituut ook
niet het onmogelijke moet verwachten.
Van geheel andere aard waren de klachten, die weiden geuit over de kor
tingen, die het Filminstituut van sommige filmverhuurders wilde bedingen. Der-