95 halve heeft- het bestuur zich genoodzaakt gezien het Filminstituut te herinneren aan de tarieven, waartoe de ledenvergadering van de Bedrijfsafdeling Film verhuurders had besloten, zijnde: dat aan het Instituut een korting van 20 zou worden toegestaan voor de exploitatie van films, waarvoor de copieën door de filmverhuurder zelf ter beschikking worden gesteld; en een korting van 35 ingeval het Filminstituut zelf de kosten van 16 mm. copieën betaalt, waarbij de kosten dan uit de eerste opbrengst van de exploitatie zouden worden terug gewonnen. Het Filminstituut heeft daartegen grote bezwaren gemaakt, aange zien naar zijn mening deze kortingen niet voldoende zijn om de kosten te dekken. Dit heeft het bestuur aanleiding gegeven om het Hoofdbestuur te ver zoeken te voorzien in de vacature van een filmverhuurder in de Raad van Beheer van het Filminstuut. Het heeft het Hoofdbestuur verzocht daartoe de heer C. S. Roem te benoemen. Het Hoofdbestuur heeft aan dit verzoek gevolg gegeven. De heer Roem zal in zijn nieuwe functie de zaak bestuderen en aan de hand van de resultaten van deze studie zal het bestuur nader beoordelen, of en zo ja, welke wijzigingen in de kortingen moeten worden aangebracht. In de ledenvergadering van 26 Februari is behandeld het voorstel van het Hoofdbestuur, aanhangig gemaakt bij de Ledenraad tot vaststelling van een nieuw Algemeen Bedrijfsreglement, waarvan de belangrijkste elementen waren: a. jaarlijkse vaststelling van het maximum aantal hoofdfilms, dat per filmver huurkantoor kan worden uitgebracht; b. een verbod van combinaties van filmverhuurkantoren en bioscoopexploitaties; c. controle op het overnemen van bestaande zaken door middel van aandelen transacties en dergelijke overeenkomsten; d. het verbod van het maken van onderlinge afspraken, overeenkomsten, booking-combines. prijsafspraken enzovoort, waardoor andere leden worden geschaad. Op voorstel van het bestuur werd in een motie uitgesproken, dat de voor stellen van het Hoofdbestuur in deze vorm niet konden worden aanvaard, wes halve verzocht werd deze terug te nemen. Aangezien de behandeling van voornoemd voorstel in de afdelingen en in de Ledenraad veel tijd vergde, stelde het Hoofdbestuur inmiddels voor het Over gangsbesluit \ooi onbepaalde tijd te verlengen, zulks in afwachting van een rapport van een breed samengestelde studiecommissie over de nieuwe voor stellen. Zoals men weet, hield het Overgangsbesluit in, dat de leden gehouden waren geen andere zaken te exploiteren dan waarvan de inschrijving in het Be- drijfsregister te hunnen name heeft plaatsgevonden, met dien verstande, dat de feitelijke toestand van elke geregistreerde zaak in overeenstemming moest blijven met die op 29 Maart 1950. Het Overgangsbesluit, dat aanvankelijk op 28 De cember 1950 zou expireren, was reeds eerder verlengd tot 1 April 1951, maar deze termijn achtte het Hoofdbestuur onder de gegeven omstandigheden té kort. Het Afdelingsbestuur had echter overwegende bezwaren tegen een verlenging van hei! Overgangsbesluit voor onbepaalde tijd en het diende bij de Ledenraad een amendement in om de verlenging van het Overgangsbesluit te beperken tot uiterlijk 31 Augustus 1951. Het voorstel van het Hoofdbestuur en het amende ment van het afdelingsbestuur werden behandeld op de ledenvergadering van Maart. Daarbij bleek, dat sommige leden slechts met een verlenging tot 30 funi accoord wilden gaan. Tenslotte heeli de vergadering een motie aangenomen, waarin zij als haar mening heeft uitgesproken, dal zij een beëindiging van het Overgangsbesluit op nog kortere termijn dan het Hoofdbestuur had voorgesteld wenselijk achtte, dat ïij desondanks het amendement van het bestuur ondersteunde en dat 'ij zich met- de daarbij gegeven toelichting geheel kon verenigen. Hoewel het Hoofdbestuur het amendement van het afdelingsbestuur overge nomen had, heelt de vergadering van de Ledenraad van 12 Maart het voorstel

Historie Film- en Bioscoopbranche

Jaarverslagen | 1951 | | pagina 97